Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-12-2022

van de club zijn

betekenis & definitie

1) (1950+) (Barg., euf.) homoseksueel zijn. De uitdrukking ontstond in COC-kringen. Veel bestuurders moesten destijds nog een dubbelleven leiden en maakten gebruik van schuilnamen. Op grond van een wetsbepaling uit het begin van de 19de eeuw werden sodomieten, die seksueel met minderjarigen verkeerden, in de gevangenis opgesloten. Homoseksuelen werden in die periode nog volop gediscrimineerd. De oprichters van de organisatie die tegenwoordig de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit noemt, konden er in het dagelijks leven nog niet voor uitkomen dat ze zich inzetten voor de integratie van homoseksualiteit in de samenleving, laat staan bekennen zelf homoseksueel te zijn. Van 1946 tot 1948 opereerde de vereniging nog onder de naam 'De Shakespeare Club', een dekmantel (want een cultureel-opvoedende naam) voor de ontmoeting met soortgenoten. De naam was niet willekeurig gekozen. Shakespeare zou immers een aantal sonnetten geschreven hebben met een duidelijke homo-erotische teneur. Mogelijk was het de bedoeling van de oprichters om de club op te heffen zodra het uiteindelijke doel (integratie) bereikt was. Uitdrukkingen zoals 'van de club zijn', 'gevoelsgenoten', 'zo zijn' en 'van de familie zijn' benadrukken het eigene van de homoseksuelen en tegelijkertijd het verborgene voor buitenstaanders. Amerikanen gebruiken de uitdrukking 'to be family'.

• In zijn conclusie schrijft Rijkeboer, dat hij vooral onder de indruk is gekomen van Van Dale's Groot Woordenboek. Toch bleken nog 28 van de onderzochte 195 woorden en uitdrukkingen niet in Van Dale te vinden te zijn, tegenover 16 in Webster's woordenboek van de Engelse taal. De woorden en uitdrukkingen die hij in Van Dale miste waren: aangekleed gaat uit, aanoeng hebben, van de club zijn…. (De Volkskrant, 27/10/1969)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• De gemiddelde homoseksueel van tegenwoordig hoeft geen mie meer te zijn om zich in het openbaar enigszins te handhaven en toch voor zijn geaardheid uit te komen. De relnicht sterft uit. De hoge stem met slis, de geknakte polsen, het damesloopje en de voyante kledij zijn vervangen door enerzijds de ruige stoppelkop met snor en stoere houthakkersdracht, anderzijds door de roze tuinbroek met sjaaltje. Zelfs deze uniformen zijn bij de jongste generatie homo's al niet meer in zwang. Een jongen die zijn ogen opmaakt is niet noodzakelijkerwijs lid van de club; de rage van oorknop en herenpermanentje teistert allerlei geaardheden. (NRC Handelsblad, 27/06/1984)
• Nou, als je et mij vraagt, is hij van de club, mot je effe kijken. (Albert Mol: Wat zien ik.... 1988)
• club, in lid van de club, homoseksueel. Een jongen die zijn ogen opmaakt is niet noodzakelijkerwijs lid van de club; de rage van oorknop en herenpermanentje teistert allerlei geaardheden. (NRC Handelsblad, 27.6.1984). (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• (Riemer Reinsma: Verklarend synoniemenwoordenboek. 1988)
• Bill was wel ruig.... maar een jofele kerel, je kon eigenlijk helemaal niet aan hem zien dat ‘ie van de club was, zoals zoveel van die andere mietjes die op het plein rondscharrelden. (Haring Arie: De Sarkast. 1989)
• Die twee Goudkontjes, Henk, zijn in het echt nou eens wel van de club! (Nieuwe Revu, 05/04/2000)
• Allebei zo ruig als een bos uien en altijd op zoek naar gva”s. Het gerucht ging dat een vleugelmoer uit onze compagnie ook van de club was en dat hij veelvuldig HaSpaDi”s verleende aan het tweetal. (Jeroen Guliker: Niet voor tere zieltjes. 2015)
• Hmm… de eeuwige vrijgezel dus. O, nee… hij is toch niet van de club, hè? (Jeroen Guliker: Zeven vrouwen later. 2017)
• Gretig pakt Cor de bitterbal en haalt hem door de mosterd. “Er zit bruin aan je vingers” merkt Johan op, ben je ook van de club?” (Lotte Hendrickx: Seks, een en al seks. 2019)

2) (W.O. II) (Ned. euf.) N.S.B.'er zijn.

• De N.S.B.ers hebben de taal verarmd, doordat thans een aantal woorden niet meer met goed fatsoen gebruikt kan worden (kameraad, leider, kamer, gilde, enz.). Zelf ontvingen ze van het volk de schone namen van farizeeër, schooier, driehoeksman, houzeeër, houzemelaar, landverrader, getekende, uitgesteld lijk; ze werden aangeduid als iemand van 't handje of van de club, niet goed of verkeerd. Ze hebben ons volk geërgerd met hun leiders (boeren-, buurtschaps-, vormingsleider, enz.), de arbeidsdienst met zijn opper-, hoger- en lager kader, kampcommandanten en hoofdleidsters, waaronder de rangen van hopman en onderhopman, hoofdarbeidsleidster, stafleidster, stafkernleidster, adspirant-hopvrouw, enz. Het volk noemde een jongen van de arbeidsdienst een Koenraad, zoals men ook van een Quisling sprak, van Darlan en darlannen, van Mijnheer Jansen (Hitler) en Jan Hagel (een landwachter). (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38. 1945)