Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-02-2024

trien

betekenis & definitie

1) (1950) (Vlaanderen, euf. of sch.) vrouwelijk geslachtsdeel.

• Triene. Vrouwelijk schaamdeel. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)

2) (19e eeuw) (pej.) vrouw; meer bepaald een sullige, onnozele of lompe vrouw. Een meer neutrale betekenis is: beminde, echtgenote.

• Een trouwlustig juffertje heet bij Breero (Symen vs. 339) Lijsje waar is Jan? Ook zoo bij Coster (Teeuwis 363). In de oude kluchten is Lijsje tamelijk algemeen de naam der vrouw, als Jan voor den man; in verscheidene gewesten o.a. Vlaanderen en Overijsel, zegt men heden meestal Trien: b.v. een gekke Trien, een domme Trien, een hölte Trien; Tjanne voor een boerin, Peet of Pee voor een boer. (Taal en Letteren. Jaargang 2. 1892)
• Onnoozele Triene! (Amaat Joos: Waas Idioticon. 1900)