Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-07-2023

toeter

betekenis & definitie

1) (1913) (inf.) mond; snoet; gezicht. 'Hou je toeter!' Voor syn. kijk onder tater*.

• Toeter: mond. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Hou je toeter. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• En iedere keer as je beweegt, van de pijn van de prik, zak je een eindje dieper in de bijekorf. Ze zingen en dansen en peste je net zo lang, tot je met je toeter uit 't gat steekt, dat onder in die bijekorf zit, en dan magge de meissies onder de achttien je bille stukslaan met een stelletje knuppels, net zo lang tot je dood ben.. (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Voor mond: bek, bakkes, snuit, snoet (s)moel, snater, tronie, troniewerk, waffel, murf, broodmurf, toeter, gleuf, klep, en in soldatentaal: menageklep. (C.G.N. De Vooys: Oorsprong, eigenaardigheden en verbreiding van Nederlands "slang". 1940)
• toeter, mond, snoet. (A. Beets: Leidse woorden en uitdrukkingen. In: Leids Volksleven. 1954)
• In stilte vervloekte ik mezelf. Waarom moet ik toch altijd zon toeter opzetten? (Het Parool, 12/05/1981)
• De kroegbazin heeft haar antwoord klaar. Of die Kralingse hockeyteef haar toeter niet kan houden. (de Volkskrant, 02/06/1997)

2) (1972) (inf.) (steeds meerv.) borsten. Vgl. het Amerikaans-Engelse slangwoord ‘hooters’.

• (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• Alsof het genotvoller zou wezen te vrijen met een meid die overal pukkeltjes had, slappe toeters en kantoorbillen. (Willem Frederik Hermans: Onder professoren. 1975)
• ferme toeters: vrouwenborsten. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Ze had toeters, waarbij die van Anita Ekberg twee erwten op een plankie waren. (Jan Cremer e.a.: De liefdes van Jan Cremer. 1988)
• Alle serveersters bleken in het bezit van een indrukwekkend stel -excusez le mot- toeters, die nog eens werden benadrukt door de ultrakorte en -strakke T-shirts met Hooterslogo die ze aanhadden. (HP/ De Tijd, 09/08/1997)
• ‘Dát vind je wel een leuk meisje?’ riep Guggenheimer. ‘Terwijl die godverdomme toeters heeft waar bustehouders het koud zweet van krijgen!’ (Herman Brusselmans: Guggenheimer wast witter. 2000)
• Sommige mannen generen zich hoegenaamd niet om en public uit te pakken met hun kwistige voorkeur voor stevige toeters. (Deng, oktober 2003)
• Siliconenprammen zijn een toegift aan de fantasie van mannen die in hun zoogtijd zijn blijven sluimeren en af en toe een melkklier vast willen grabbelen om hun primaire behoeften te bevredigen. Sommige mannen generen zich hoegenaamd niet om en public uit te pakken met hun kwistige voorkeur voor stevige toeters. (Amelie O.: Zaad op mijn huid en andere besognes. 2004)
• Lekkere tietjes met harde tepels, wel niet de toeters van Klaartje, maar deze hadden ook hun charme. (Peter Langendam: Morgen gebeurt het. 2007)
• Geef het maar toe, een flink stel toeters gaat zelden onopgemerkt voorbij. (https://whatmatters.be/, 11/10/2017)

3) (1925) (inf.) stomdronken. Verkorting van toeterzat. Ook wel: toetertje lam.

• De paardenkoopman meldde zich gisteravond bij de politie; hij verklaarde, dat hij, nadat hij ongeveer één uur in het portiek had gezeten zich wat toeter had gevoeld, en dat hij toen nog juist den tijd had om de boot naar Zwartewaal te halen. (Arnhemsche courant, 18/02/1925)
• We waren trouwens toeterzat. (Johnny van Doorn: Mijn kleine hersentjes. 1972)
• En toch drink ik vandaag geen druppel sherry meer, besloot Sita. 't Idee min of meer toeter te zijn als Parel straks kwam aanzetten, was te gek. (W. F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen, 1981)
• Toeter: dronken; een fles bier. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• Ik weet dat ze toeter zijn van alle wijn.... (Lenette van Dongen: Morgen ga ik weer van hem houden. 2008)
• Maar ik zwem al, volstrekt toeter, in de naar chloor ruikende modder en blaas de wespen van mijn mond. (Theodor Holman: Holman liegt. 2014)
• Vanaf dat moment was ze elk jaar rond half november een weekend weg om zich samen met de Pieten helemaal toeter te zuipen … (Michiel Eijsbouts: Ijsvrij. 2015)
• Maar jij was wel echt toetertje lam. (Paulien Cornelisse: De verwarde cavia. 2016)
• ‘Soms neemt hij een sloerie mee uit de kroeg,’ klonk nu een mannenstem. ‘Een week geleden nog… ik heb haar gezien. Volslagen toeter. Hij kreeg de deur niet open… en zij maar krijsen en brullen.’ (A.F. Th. Van der Heijden: Stemvorken. 2021)

4) (19e eeuw) (muz.) blaasinstrument; trompet. Tegenwoordig ook voor een vuvuzela.

• Dan moet de kastelein eerst de clarinet maar afnemen. Ieder loopt met een toeter. Ik zag een heel muziekgezelschap een café binnen gaan. (Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant, 24/02/1928)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Trompet. Heel veel p.p. noemden een trompet een toeter. Anderen letten vooral op het geluid van dit instrument en spraken van tetteretet, toeteretoet, toetoet, peppetje. Natuurlijk werden ook andere namen van muziekinstrumenten genoemd, zéér vaak fluit, maar ook: klarinet, pijpen, hoorn.... viool. (Rapport over een onderzoek naar de woordenschat van leerlingen van een aantal openbare scholen te Rotterdam. 1939)
• ‘Wat zou jij doen met een krant uit Holland?’
‘In die trompet rammen,’ antwoordde de zure jongeman, met voor zijn doen ongewone vurigheid. ‘Eerst goed nat maken in nitroglycerine en dan in het eind van die toeter stampen en hopen dat het hele zaakje de lucht in vliegt als je weer probeert erop te gaan gillen.’ (Willy van der Heide: Vreemd krakeel in Californië. 1955)
• Alle toeters (blaasinstrumenten) van ’t fanfarekorps waren opgepoetst. (H. Langedijk: Hé is dat Westfries? 1963)
• Dus die Monnikendammer pakt zijn toeter en speelt Sarie Mareis. (Rinus Ferdinandusse: De zoon van ouwe klare. 1969)
• ‘Affijn, we zelle d'r maar geen groot concert van make,’ zei hij toen het uit was. ‘Stop wat je daar heb nou nog maar gauw in m'n kassie. Wacht, ik zal je helpe... ziezo, nou de boel op slot. Zet je koffer met die rommel van mijn d'rin nou maar onder je liesjemo en stop die doos zolang onder je wolletje weg; daar hebben ze d'r zo geen erg in. Wat zit 'r toch in? Affijn; wat gaat 't mijn ook an, as 't toch voor de kapitein is. Zo, nou zelle ze 'm niet vinde... hou je toeter 's; daar benne de andere al! (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1974)
• Enkelen zetten hun toeters al aan de mond. (Diana Ozon: De Ozon Expres. 1988)
• Na twee jaar fagotles zei Henk de Wit plotseling: 'Je moet een nieuwe toeter hebben.' Het was een prachtig moment, want het gaf aan dat ik er eindelijk een beetje bij hoorde. Onder fagottisten heet de fagot een 'toeter', een echte motorrijder rijdt op een 'fiets', en in de handen van soldaten wordt het machinegeweer een 'spuit. (Het Parool, 02/11/1994)
• Hoe die lange teringlijer me toen begeleidde op die grote toeter... (J.A. Deelder: Angel Eyes. 1998)
• Terwijl I Feel Good uit haar strot rolt, geruggensteund door een partij bloedhete toeters, zie ik verderop dominee James grijnzend beginnen aan zijn preek voor aanstaande zondag. (Oor, 25/05/2005)

5) (1972) (Barg.) pak geld; portefeuille.

• Die broger heeft een kluit poen bij hem, niet te geloven gewoon, waar ze heen gaan met dat apie weet ik niet, maar zie jij nu geen kans om die toeter poen van die kerel te jatten. (Haring Arie: Recht voor z’n raap. 1972)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

6) (1997) (jeugd) met de hand gerolde sigaret; grote joint. Verwijst naar de vorm.

• O, god, daar komt de baal shag tevoorschijn en de weed of de hasj en Biene gaat op haar dooie gemakje een joint maken, draaien, bouwen, of hoe men dat ook noemt. Jacob houdt haar been stil van schrik. Ze verstijft zichtbaar en kijkt met groeiende weerzin naar de fraaie toeter waar Biene tevreden de brand in steekt. (Nelleke Noordervliet: Uit het paradijs. 1997)
• Ze bietst bij een jongen een joint -de tweede 'toeter' die ze rookt vandaag. (Nieuwe Revu, 12/06/2002)
• Op een schoolfeest onder de spreekwoordelijke visnetten gingen de sigaretten rond. Je weigerde stoer. Een halve avond. Daarna de dikke sigaretten. Drugs? Dat nooit! Even later lurkte je aan een versgebouwde toeter. Wel drie minuten wist je het opkomend gerochel binnen te houden. (Nieuwe Revu, 23/05/2007)
• De Denen zitten met nieuwe Afrikaanse vrienden grote toeters djamba te roken, waarvan de scherpe geur me tot in mijn hut achtervolgt. (Cees Nooteboom: De roeiers van Port Dauphin. 2012)
• We waren ‘stonies’ die grote toeters rookten, ouwe hippies. (Henny Vrienten in dS De Standaard Magazine, 05/03/2016)
• (Smibanese woordenboek. 2e druk. 2020)

7) (1982) (inf.) neus.

• Dat tamelijk kleine meisje met die enorme bril op haar toeter had iets vertederends... (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)

8) (1898) (inf.) groot glas bier, (in Den Haag) een flesje bier. 'Een toeter pakken'.

• Een toeter pakken (A.). Een poerloere nemen, of: er een poerloertje op zetten (D. B.). Aan de flep zijn (V. D.). (De Navorscher. 1898)
• (Ad van Gaalen en Frans van den Mosselaar: Kèk mè nâh. Plat & bekakt Haags. 1985)
• Toeter is in 1898 voor het eerst opgetekend in Aalst in Vlaanderen, in de zegswijze een toeter pakken voor 'drinken'. In 1959 is toeter in Zeeland aangetroffen in de betekenis 'groot glas sterke drank'. Volgens een informant wordt er op Schouwen-Duiveland tegenwoordig een 'dubbele jonge jenever' mee aangeduid. Het werkwoord toeteren is zowel in Zeeland als in Vlaanderen opgetekend voor 'zich bedrinken, zuipen'. Een Zeeuws dialect- woordenboek geeft als voorbeeldzin: ie hei knap getoeterd. Van een dronken iemand kun je zeggen: hij is toeter of toeterlazerus. In de zeemanstaal werd een 'glas bier' omstreeks 1960 een kou- we toeter genoemd. (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)
• Toeter: glas bier. (https://link.springer.com: Tom Nabben e.a.: Woordenlijst staattaal, ongedateerd)

9) (1996) (Vlaanderen, sch.) mannelijk geslachtsdeel.

• Ik droomde dat Courtney Love van Hole aan mijn toeter lag te likken en ik werd wakker omdat Phoebe op bezoek kwam en wat later likte Phoebe aan mijn toeter en ik aan haar pruimpje… (Herman Brusselmans: Autobiografie van iemand anders. 1996)
• Bij Brusselmans betekent schelden dat hij de eerste gedachte gewoon op papier zet. Brusselmans raaskalt maar door. Bijna twee volle pagina's besteedt hij aan raadgevingen over wat de jeugd vooral niet moet doen: 'drugs gebruiken, alcohol drinken, je moeder onbeleefd tegenspreken, naar klassieke muziek luisteren, je vader pijpen, iemand aarsgat binnendringen met je toeter zonder een condoom erover.... (De Stem, 12/09/1996)
• Ik wilde dat zij net zo zou worden als ik en zo kocht ik toen, ten haren gerieve, een tijdschriftje vol met foto's van mannen, jongens met toeters zoals ik ze zelf ook nog nooit gezien had. (Gerrit Krol: De ziekte van Middleton. 1996)
• Al had je de laatste kut op aarde, dan nog zou ik mijn toeter liever in een Moulinex Allessnijder steken. (Ronald Giphart: Heldinnen. 2003)
• Laat uw dildo spreken wanneer uw mans eigen toeter zwijgt en blus aldus zonder veel drama uw eigen hongerige kut. (Amelie O.: Zaad op mijn huid en andere besognes. 2004)
• Gisteren heb ik er nog twee gelijk in mijn nest gehad! Ik kan je de gymnastiek daaromtrent zeer aanbevelen, een mens fleurt er helegaar van op. Met een van beiden had ik het trouwens nog eventjes over jou (de andere kende je niet). ‘Die Van Rossem...’ zei ze, tussen het sabbelen aan mijn blinkende toeter door, ‘ik ben blij voor hem dat hij in de bak zit.’ (Herman Brusselmans: Heilige schrik. 2004)
• Toeter, 1) grote joint; 2) penis, lul; 3) aangezicht. (Tony Rombouts & Bert Bevers: Antwaarps Nederlands Woordenboek. Vierde herziene druk. 2006)
• ‘Stop z’n toeter maar weer in z’n onderbroek,’ zei ik. (Herman Brusselmans: Mijn haar is lang. 2009)
• (Seksuele volkstaal en eufemismen op Wikipedia. 2009)
• Jongens toch, die Ann Demeulemeester. Ik heb al veel misbaksels aan m'n toeter hebben hangen, maar die spande de kroon. (Herman Brusselmans: Uitgeverij Guggenheimer. 2011)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

10) (1936) (inf.) deel van de telefoon waarin (vroeger) gesproken werd.

• Het neerleggen van de telefoon kwam knakkerend door; en ook ik hing de toeter aan de haak om een piraatje aan te zuigen …. (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)

11) (2000) (inf.) buik.

• Weldra liep Maaike rond met, zoals zij het beliefde te noemen, een 'dikke toeter'. (Hans Dorrestijn: Finale kwijting. 2000)
• Een klein buikje kan best, maar een dikke toeter wil je niet hebben op de mooiste dag van je leven.(Petra Kruijt: Onder studenten. 2012)
• Maria dacht dan dat ze moe was of even geen zin had om met een vrouw met zo'n dikke toeter gezien te worden.(Robert Beernink: De Lonkende Lijkwade. 2013)

12) (2015) (sch.) suikerspinkapsel*.

• Ik had zo’n mooi opgestoken suikerspinkapsel, dus sjans genoeg. Slapen was een ramp. Ik lag altijd op mijn hand zodat die toeter de matras niet raakte. (Raoul Serrée: De wallen in de jaren ’60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)