Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-08-2022

steenkolenengels

betekenis & definitie

(1930) (pej.) mengelmoestaaltje van Engels en Nederlands. Of: Engels met een haar op: gebrekkig Engels met uitspraakfouten en fouten tegen de grammatica. Wellicht naar het voorbeeld van 'steenkolenlatijn' (dieventaal) dat al uit de 19e eeuw stamt. Het WNT citeert het Nieuws van den Dag van 21/12/1895: "In dieventaal (F. (een dief) spreekt van: ”steenkolen-Latijn”) beteekent Haringbrug klaarblijkelijk Heerengracht." Het voorvoegsel 'steenkolen' verwijst mogelijk naar het ruwe, ongepolijste. Steenkolenengels werd aanvankelijk vooral gebruikt door havenarbeiders. Zij moesten immers vaak gesprekken voeren met de bemanning van Britse steenkoolboten. Voorbeelden van steenkolenengels zijn: afnokken*; aftaaien*; bietser*. Vgl. keukenfrans*.

• Hij bleef enkele dagen, soms weken, zwoer dat ie nou nooit meer wegging, feestte en dronk met de oude makkers, vertelde van wonderlike avonturen in verre, vreemde landen, doorspekte zijn verhalen met steenkolenengels, verbasterde Franse en Spaanse woorden, zonderlinge zeemanstermen en ijsbaarlike vloeken. (A.M. de Jong: De martelgang van Kromme Lindert. 1930)
• En of de portier -nu al bezweert in zijn vloeiend steenkolen-Engels, dat Chamberlain in „Regina" en niet in „Die vier Jahreszeiten" logeert, de Britse dame blijft het hem kwalijk nemen, dat hij niet onmiddellijk de belangwekkende brief bezorgt. (Utrechts volksblad, 30/09/1938)
• Het enig levend wezen dat wij aantroffen, was een Engels soldaat, die in de keuken „Some of these days" zat te zingen. „Kom" zei Piet Paaltjens die sinds de bevrijding een aardig mondje steenkolenengels is gaan spreken, „laten we effen informeren. En de daad bij deze onverschrokken woorden voegend, stapte hij naar binnen en zei: „Hallo, do you know the way to a certain Vismans?" (Hou en trouw, 24/03/1945)
• Nederlanders vragen elkaar in steenkolenengels om een een vuurtje, Portugezen en Italianen kunnen zich alleen met hun sterk ontwikkelde gebarentaal „verstaanbaar" maken in de kampwinkels en tolken moeten de EHBO'ers assisteren als die willen weten of de buitenlanders van de Nederlandse kost buikpijn hebben gekregen of niet. (Provinciale Drentsche en Asser courant, 07/08/1947)
• Juist echter om de geestelijke zorg il het ran belang dat een Noor in de havensteden een dokter vindt, die hem begrijpt. Hoe zou hij zijn hart kunnen luchten tegen een Hollandse dokter, ook al zou hij een mondje steenkolen-Engels spreken? (Het vrije volk, 11/03/1967)
• Hij kwam van binnenuit, Nikolaas Kroese, hij was een archetypaal mens. Schaterend kon hij uitroepen, in zijn steenkolenengels, je vergastend op een enorme aanblik van hoeveelheden mens, vele buiken en onderbuiken, kinnen en onderkinnen, vele steeds moeizamer wordende bewegingen van de korte vette armen (ik denk ook aan mededikzak Marcel Polak, hoe diep gaan die dingen), schaterend: ‘Innkeepers and poets should rule the world!’ (De Vlaamse Gids. Jaargang 60. 1976)
• Omdat de continentale industrie kolen nodig had om te kunnen draaien, verschenen vele Engelse kolenboten in de Rotterdamse haven. Daar de bootwerkers, net als mijn opoe op het Maasstation, toch met die vreemdelingen moesten communiceren, gingen ze ook Engels spreken en wel tamelijk verbasterd, waarna deze' pidgin-taal in Rotterdam' steenkolenengels genoemd' werd. Door het aanvankelijk grote aantal havenarbeiders drongen deze woorden ook door tot het algemene Rotterdams en woorden als afnokken, aftaaien, bickwanner, bietser, lekko en halve zool zijn ook nu nog gemeengoed. (Het vrije volk, 16/04/1987)