Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-07-2022

stappen

betekenis & definitie

1) (1969) (euf.) uitgaan; kroegen bezoeken. Een 'stapper' is een kroegloper.

• Als hij steelt doet hij het alleen bij de allerrijksten. Hij gaat „stappen” wanneer hij aan de gallemiezen ligt en niet eerder. (Hij gaat stelen als hij geen geld meer heeft). (Tubantia, 27/11/1969)
• 'Hée, Lenny,' zei Chiel, 'ga je mee stappen?' (Yvonne Keuls: Jan Rap en z'n maat. 1977)
• Goed meid, maak jij je maar mooi! Dan gaan we eens gezellig stappen! (Marjan Berk: De dag dat de mayonaise mislukte. 1983)
• Stappen: uitgaan. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• Een nachtje stappen na een voorstelling in de provinciestad Enschede. (Youp van ’t Hek: Rijke Meiden. 1991)
• Opvallend is dat driekwart van de Nederlandse leerlingen drinkt, en van de Marokkaanse en Turkse leerlingen hooguit een vijfde. Het jaarverslag laat jongeren uitgebreid aan het woord over 'waanzinnig stappen' en de sociale dwang in de uitgaanscircuits om te drinken. (Het Parool, 21/04/1994)
• Ik haal Nadine even. Die is eigenlijk nog nooit wezen stappen, wist je dat? (Nelleke Noordervliet: Uit het paradijs. 1997)
• Haar vriend Alex ging een avondje stappen. (Bastiaan Ragas: Maar je krijgt er wel heel veel voor terug. 2011)
• Toen ik achttien was, ging ik voor het eerst stappen. Volgens mij was dat vrij laat, maar ik vond er dan ook geen reet aan. (Jan D. Swart, Johan Derksen: Kanjers, culthelden en engnekken. 2014)
• Misschien zat het haar dwars dat hij vanavond ging stappen met Rob. (Roos Schlikker: Huisje boompje beest. 2017)
• Ze schreef me, dat ze regelmatig met mijn vriend Jan Kees en zijn vriendin Janet uit waren gegaan in Amsterdam. Ze vroeg in haar brief, of ik ook wel eens ben gaan stappen. (Cees de Vries: Zeemansgraf op de Wildevaart. 2019)

2) (1969) (Barg., euf.) stelen.

• André noemt zich een romantische jongen. Als hij steelt doet hij het alleen bij de allerrijksten. Hij gaat „stappen” wanneer hij aan de gallemiezen ligt en niet eerder. (Hij gaat stelen als hij geen geld meer heeft). (Tubantia, 27/11/1969)

3) (18e eeuw) (euf.) sterven. Syn.: hemelen*.

• Maar d'ander, wat ik smeer en wat ik vryf, daar en is gienzalf aan te stryken; 't arme biest ziet er zo onnozel uit, of het gien drie tellen kan, zo dat ik, recht uit ezeid, loof dat 'et wel zou kunnen gaan stappen, trouwens zo lang als er leven is, is er hoop. (De Hollandsche spectator. Volume 1. 1731)