Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-02-2024

meid

betekenis & definitie

1) (1980) (homotaal) aanstellerige homo. Zie ook: mijt*.

• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)

2) (17e eeuw) (pej.) prostituée, hoer: 'naar de meiden gaan.' Reeds bij Bredero. In het lesbische milieu (vnl. op de Amsterdamse Zeedijk) werd 'meiden' in de jaren veertig, vijftig van vorige eeuw ook gebruikt voor lesbische vrouwen.

• Melicker, die wouw na de vrijsters, Wel, seyd ick, benje mal, als dese Amsterdamsche Asse-vijsters: Die een heele uytstrenghen dach gaen loopen by de meyt. (G.A. Bredero: Moortje. 1615)
• (Hanneke Kunst en Xandra Schutte: Lesbiaans, Lexicon van de Lesbotaal. 1991)
• (M.A. van den Broek: Erotisch spreekwoordenboek. 2002)

3) (1989) (inf.) vrouw met moderne opvattingen; feministe. Maar tegenwoordig de gewone benaming voor een meisje of jonge vrouw.

• (Marc Hofkamp & Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, Crimi’s. Jongerentaalwoordenboek. 1989)
• ‘Die meid heeft zó’n leuke broek’, zegt mijn dochter (19) nu: geen ‘geuzennaam’, zoals meid in de jaren negentig dan weer genoemd werd (‘een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’), maar gewoon, het woord dat je gebruikt voor een vrouwspersoon. De Mediameiden noemen elkaar trouwens continu ‘meis’ – zou meisje dan toch een verkleinwoord zijn? (De Volkskrant, 31/01/2024)