Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-08-2022

spoelhond

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) (Leiden, stud.) student. Volgens de Nederlandse auteur Johannes Kneppelhout (1814-1885, beter gekend onder het pseudoniem Klikspaan) zou de naam afgeleid zijn van het weefgetouw.

• Wat ik ulieden bidden mag, komt toch nooit in Leiden als het aan vacantie lijdt! Gij zoudt er u dood ergeren. Uw rijk is er voor die twee maanden opgeheven; uwe magt, uw invloed worden er miskend. De weinige Spoelhonden - zoo durft de Leidenaar u immers verwaten genoeg noemen? - die er blijven, houden zich schuil; waar zijn zij toch? (Johannes Kneppelhout: Studenten-typen. 1839-1841)
• Hij ... drukte haar zoo krachtig tegen zich aan, dat ... hij op het punt was haar onder het schreeuwen van: „Ai, ai! Bin je gik? Zoo'n spoelhond!” ... een flinken zoen te ontweldigen. (J. Kneppelhout: Geschriften. 12 dln. Leiden, 1860-1875)
De eerzame burgers, inzonderheid der Academiestad, die ... sedert onheuglijke jaren met den schimpnaam van philisters en ploerten bejegend worden, waarop zij den student terugschelden voor spoelhond. (J. Kneppelhout: Geschriften. 12 dln. Leiden, 1860-1875)
• Spoelhond, schimpnaam, dóór het volk te Leiden aan de studenten aldaar gegeven. Daar de hond voor een type van onbeschaamdheid. geïdt, kan die schimpnaam aanduiden, dat, evenals een hond in water gereinigd, afgespoeld wordt, een student dient te worden gereinigd van studentenstreken, welke meermalen eveneens getuigen van onbeschaamdheid. (Taco De Beer & Dr. E. Laurillard: Woordenschat. 1899)
• We bedoelen nu studenten, zie je; geen varkens, spoelhonden of hoe die individuen verder heeten mogen, die geen lid van een kor zijn, want die denken aan niets anders dan college loopen en proffen likken. (Tjeerd Flappuith: Toen ik Indisch student was. 1902)
• (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• De buitenwereld zag alleen die periodieke onmatigheid, waarmee de studenten pronkend te koop liepen,evenals zwakke naturen met hun woede; en omdat ze elkaar in een omgeving van geregelde examens trouw opvolgden,was de straat nooit zonder „drankorgel". Vandaar de welverdiende naam„spoelhond”,waarmee ze door de burgerij werden uitgescholden. (Gerard Brom: De omkeer in ’t studentenleven. 1923)
• (Jozef Cornelissen: Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk. 1930)
• Het academische leven wijzigt zich in economisch opzicht, speciaal te Leiden, waar de spoorweg meer industrie en de bollenteelt meer welvaart brengt, waardoor de onderdanige krottenbevolking omhoog komt en de onafhankelijk geworden burgerij critiek gaat uiten. In die onevenwichtige tijden van overgang worden vergrijpen van de ‘spoelhonden’, die zich nog steeds goed amuseeren, tot ongemotiveerd groote schandalen opgeblazen, ofschoon er altijd wel enkelingen waren, die daar maar al te veel stof toe gaven. (A.C.J. de Vrankrijker: Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven. 1939)
• In de Vrouwensteeg staat de kleine Leidsche burger en zegt met een bedenkelijk gezigt, ‘dat zal me van nacht weer een naggie geven’ en bromt ‘t woord spoelhond in zijn baard... (Piet Paaltjens: Nagelaten snikken. 1970)
• spoelhond, vroeger te Leiden een scheldnaam voor studenten. II Eerzame burgers die ... sedert onheugelijke jaren met den schimpnaam van philisters en ploerten bejegend worden, waarop zij den student terugschelden voor spoelhond, welke naam van het weefgetouw wordt afgeleid (Kneppelhout, 1860). (Dick Wortel: Taal in stad en land. Leids. 2002)