(1981) (inf.) een snipperdag nemen (op het werk). Snipperdag dateert van ca. 1950.
• Utrechtse ambtenaren mogen 5 mei snipperen. UTRECHT, woensdag. De ongeveer duizend ambtenaren bij de provincie Utrecht kunnen 5 mei gaan vieren. Dinsdag besloten Gedeputeerde Staten het gehele personeel op die dag vrij te geven zonder dat het daarvoor een snipperdag behoeft op te nemen. (De Telegraaf, 08/04/1981)
• Klaas en Ruud 'maten' al tien jaar; op 't werk zijn ze onafscheidelijk. Daarna stappen ze ook samen weer op. Klaas: 'Heeft Ruud snipperen, dan heb ik ook snipperen'. (Nieuwe Revu, 03/05/1990)
• Op school is het leren wat de klok slaat; leren en leren en (behalve in de vakanties) nooit eens vrij. En als je nou eens echt niet naar school wilt? Meld je je dan ziek? Spijbelen dus. Of neem je gewoon een snipperdag? Snipperen doen ze in het bedrijf waar je vader werkt. Maar op school een snipperdag nemen, nee, dat gaat niet! (Nederlands dagblad, 09/10/1991)