1) (1972) (inf.) mannelijk geslachtsdeel. Vgl. Frederik*; Gerrit* en andere mannennamen die gebruikt worden om het 'lid' mee aan te duiden.
• Met beide handen over z’n schatten dwalend, bekende hij: O kinderen, wat deze klaas me reeds aan plezier in m’n leven bracht, dat kan niet beschreven worden... ik leef voor hem, godherewatjes, en ben alleen gelukkig als-ie neukt en neukt. (Louis Paul Boon: Mieke Maaike’s obscene jeugd. 1972)
2) (1906) (Vlaanderen, scheldw.) lomp persoon.
• Klaas, Dommerik, sul. J . 'Ne lompe klaas van 'ne' vent. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. Aanhangsel. 1906)