Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-01-2024

schijten

betekenis & definitie

(14e eeuw) (plat) ontlasting hebben; zijn behoefte doen. Syn.: kakken*; poepen*. Eufemismen zijn o.a.: een grote bah* doen; een grote boodschap* doen. Ook in verwensingen zoals: loop schijten. Ontlasting of buikloop is 'schijt' in plat taalgebruik.

• Een oude baghijne sal eenen nyeuwen foey schijten.’(Een schoone ende wonderlijcke prognosticatie van sloctoors Ulenspieghels calculatie. 1560)
• schyten, kakken, een noodzaakelyk werk, doch dat liever gedaan, dan met die naam gezegt is. (Carolus Tuinman: Fakkel der Nederduitsche Taale. 1722)
• Schietn = I°. aan zijn natuurlike behoefte voldoen; (plat). Ik schiet, doe schitst, hai schit; ik scheet, heb scheetn. Zij schietn ien ijn pot en droagn hom met n kanner leeg (d. V.) = zij zijn het met elkaar eens, om een ander te bedriegen. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Schijten. ww. Zijn gevoeg doen; in eenigszins deftigen stijl: kakken: hard, zei de boer, en hij scheet zochte. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• Wie in gezelschap meedeelt, dat hij naar het schijthuis moet, kan er nauwelijks op rekenen, een gesoigneerde indruk te maken. Dit is te wijten aan de directheid van de mededeling, reeds de blote constatering van het feit is onoirbaar; nog erger lijkt het plastische moeten; het meest choquerend is wel de term schijthuis, geen verbloemende aanduiding, maar een directe betiteling van de installatie met even directe functienoeming. Bovendien is de oudgermaanse term schijten — ten tijde van de kerstening nog een correcte uitdrukking — sinds eeuwen aan lager wal geraakt. Het woord is verwant met (af)scheiden, en dus een eufemistische aanduiding. (J.A. Huisman: Nette en onnette woorden. 1962)
• En ik riep, schijt, godverdomme, schijt voor me, dan lik ik de stront van je reet. (Jan Wolkers: Turks Fruit. 1969)
• Dan draait hij zich om, laat zijn broek zakken en schijt vlak onder haar ogen een grote drol op de grond. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• …. en daarna weet je niet wat je eerst moet doen, zeiken of koffie zetten, zeiken is heel erg dringend nu, schijten niet, schijten kan je ophouden door je sluitspier almaar te blijven samentrekken, als je zeiken ophoudt ontploft vroeg of laat je pisblaas… (J.M.H. Berckmans: Taxi naar de Boerhaavestraat. 1995)
• En toen jij buikloop kreeg en gewoon in je broek scheet bij die boer en die boerin thuis. (Theodor Holman: Het blijft toch familie. 2001)
• ‘Hij zal wel in zijn broek schijten, majoor,’ merkt een marechaussee op. (Conny Braam: Het schandaal. 2004)
• ‘Voilà,’ zei hij, ‘ik heb gedaan met schijten. Nu nog doorspoelen.’ (Dimitri Verhulst: De helaasheid der dingen. 2006)
• Hij heft zijn geliefde versie van de Brabançonne aan:
‘O dierbaar België, den ezel kan niet schijten, want zijn gat is toegeplakt met stront.’ (Luuk Gruwez: Krombeke retour / Deerlijk Retour. 2011)
• Mijn neef verloor twintig kilo, liggend op een bed. Hij kan niet schijten en kan niet opstaan om te plassen. (Manon Uphoff: De zoetheid van geweld. 2013)