Wat is de betekenis van Schijten?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

schijten

Het begrip schijten heeft 3 verschillende betekenissen: 1) ontlasting hebben; kakken; poepen. ontlasting hebben; zijn gevoeg doen; zijn behoefte doen; afgaan; kakken; poepen. 2) iets door te poepen voortbrengen. iets door te poepen, te kakken voortbrengen; iets al schijtend, door te schijten produceren. 3) iets voortdurend voortb...

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

schijten

(14e eeuw) (plat) ontlasting hebben; zijn behoefte doen. Syn.: kakken*; poepen*. Eufemismen zijn o.a.: een grote bah* doen; een grote boodschap* doen. Ook in verwensingen zoals: loop schijten. Ontlasting of buikloop is 'schijt' in plat taalgebruik. • Een oude baghijne sal eenen nyeuwen foey schijten.’(Een schoone ende wonderlijcke progno...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schijten

schijten - onregelmatig werkwoord uitspraak: schij-ten 1. onverteerd voedsel door je anus naar buiten laten komen ♢ die hond heeft overal gescheten 1. schijten als een reiger [overvloedige ontlasti...

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Schijten

zie ook het is/zit gescheten; uitzijn bek schijten: 1. een hevige ontlasting hebben, in vergelijkingen van het type schijten als een makke beer/een oester/een reiger. 2. erg bang zijn, in de uitdr. peuken/peulen/pul- len/zeven kleuren bagger/zeven kleuren stront schijten. Deze zeer informele uitdr. werd voor het eerst in een woordenboek gesignaleer...

2024-04-25
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

schijten

Johannes Sartorius [1656] kent de verwensing loopt schijten! ‘hoepel op’. Dezelfde vloek komt nog in Groningen voor: loopt hen ’t schieten! Letterlijk betekent dat ‘ga weg om te kakken’. De emotionele betekenis duidt op minachting en ergernis. In het hedendaags Nederlands komt ook voor schijt in je bed...

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schijten

(scheet, heeft gescheten), 1. (onoverg.) zijn gevoeg doen, afgaan ; — schijten als een reiger, veelvuldige, overvloedige afgang hebben ; — (fig.) in zijn broek schijten, beangst, zijn ; — zij schijten in één pot, zijn het met elkaar eens ; — hij heeft in de oven gescheten, gezegd van een bakker die geen klanten...

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schijten

('schijten) (scheet, heeft gescheten) [~ (af-) scheiden] Plat. zijn gevoeg doen: in zijn broek -, ook Fig. bang zijn. ➝ gat, vuur, wereld.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schijten

(scheet, heeft gescheten), (plat), ontlasting hebben, afgaan; schijten als een reiger, veelvuldige overvloedige afgang hebben; (fig.) in zijn broek schijten, beangst zijn; zij schijten in één pot, zijn het met elkaar eens; in of op iets of iemand schijten, er maling aan hebben.