Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-04-2021

rolmops

betekenis & definitie

1) (1920) (spot.) dik persoon. Gelijkaardige spotnamen: bal* gehakt; bloemzak*; bobberd*; bolle*; boterberg*; bulletje* bloedworst; dikke* deur; dioxineolifant*; drietonner*; duizendtonner*; hangbuikzwijn*; hippo*; hollebollegijs*; jumbo*; kamerolifant*; kanonnenbom*; (wandelende) karbonade*; kwabzak*; mestkever*; mestvarken*; nijlpaard*; paasos*; papzak*; patapoef*; penszak*; plompstra*; puddingbroodje*; spekbokking*; speklap*; strandtent*; tientonner*; tochtje* vetzak; varken*.

• Als staaltjes van Amsterdamse volkshumor vermeldde J. Schuite maker, o.a. de volgende scheldwoorden en spotnamen: voor een lange magere: uitgedroogde bonenstaak, uitgezogen spinaziestengel, lange sladood; voor een dikke: rolmops, bulletje bloedworst; voor een pokdalige: gatemetiel; voor een drinkebroer: volle maan, wijnbuik, oliebol, oliekop, doorroker, jeneverneus, koperneus, nathals, pimpelneus, pimpelaar. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35. 1941, citeert het weekblad Buiten, oktober 1920).
• Rol uit je kooi, rolmops. (Willy van der Heide: Nummer negen seint New York. 1954)
• En hoe wou jij het dan wel doen, wandelende rolmops? (Willy van der Heide: Lotgevallen rond een locomotief. 1956)
• 'Vooruit, rolmops, naar binnen!' (Godfried Bomans: De avonturen van tante Pollewop. 1958)
• Je bent niet zo helder als anders, rolmops Roos. (Willy van der Heide: Ali Roos als Arie Baba. 1960)
• Prachtig, dacht ik, met een ongestelde rolmops in de Medina op zoek naar een behoorlijke plee. (Leon de Winter: SuperTex. 1991)
• Maar ja, die bejaarde rolmops van hem kon zelf natuurlijk ook niets beters krijgen. (Renate Dorrestein: Zolang er leven is. 2004)

2) (2013) (meestal verkleinvorm) (sch.) vrouwelijk schaamdeel.

• Zeg clitoris. Zeg schaamlip. Zeg doosje. Zeg kutje, flamoesje, puddingbroodje, rolmopsje. Rolmopsje? (Thomas Blondeau: Het West-Vlaams versierhandboek. 2013)

3) (1974) (Barg.) fiets. Wellicht van joodse origine. Syn.: dravertje*; hert*; klit*; ritserik*; zwaantje*; zwijntje*.

• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Dat rolmops tevens 'fiets' zou kunnen betekenen, is een gedachte die ik alleen in het Bargoens Woordenboek van Enno Endt en Lieneke Frerichs heb aangetroffen. Ze presenteren haar aarzelend: „Wellicht alleen clantaai, want slechts van één (joodse) informant". (Trouw, 01/10/1990)

4) (1935) (sch.) mopshond; soms ook voor een teckel, dashond.

• Ze had wat rechtschapes verdiend aan een goeie hip en was met d'r hondje, zo'n rolmops op krukke, aan 't slentere. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• De neger kwam van achter zijn toonbank vandaan, kauwend op een pluk leverworst en zelfs de vette rolmops van een hond scheen te voelen dat er wat op til was, en sleepte zich steunend en hijgend de hoek van het buffet om. (Willy van der Heide: Ali Roos als Ari Baba. 1960)
• Een echte rolmops is de'vijf jaar oude tekkel Angel. (Het vrije volk, 06/11/1973)
• Dat begon al met het optreden van het smartlappen-ensemble de Stio's waarbij de rolmops van zanger Coos Huizinga de show leek te gaan stelen, hoewel de gillende zaag van Olga Wiese er ook mocht zijn. In de daaropvolgende reeks honden die 'n kunstje kunnen (en kennen) werd de spits afgebeten door een „stofzuigende" hond die — alvorens het zover was — eerst uitgebreid dineerde; een nummer op zich. (Nieuwsblad van het Noorden, 08/09/1975)