Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 31-03-2021

ridder

betekenis & definitie

1) (1992) (sold.) mannelijk lid. 'Ridderspel' was in de 17e eeuw een schertsende benaming voor de coïtus (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980).

• Ridder - schertsende benaming voor het mannelijk lid. Zie ook potlood. (Marc De Coster: Woordenboek van Jargon en Slang. 1992)
• Dan mag je nu zachtjes de natte haren uit haar ogen strelen. Een glaasje water of een glaasje wijn aanreiken. Zacht een paar kusjes op haar gebarsten lippen drukken. Maar niet te lang. Want jouw fiere ridder staat nog strijdvaardig overeind, dus ze moet wel begrijpen dat jij nog lang niet klaar met haar bent. (Jan Heemskerk & Marcel Langedijk: Handboek voor de liefdespartner. 2012)

2) (1977) (Barg.) 14 gulden.

• Een geeltje, een meier, een heitje of een rooie rug zijn omschrijvingen van geld, die bij velen wel bekend zijn. Maar heeft men het over een beisje, een ridder of een pond dan zal de kennis aanzienlijk minder zijn. Het laatste drietal is bargoens voor een dubbeltje, 14 gulden of 6 gulden. Bargoense namen voor een jong borreltje zijn onder meer een Spatje, een Proppie en een Puutje. (Nieuwsblad van het Noorden, 27/11/1987)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

3) (19e eeuw) (meestal verkleinvorm) (inf.) onderscheidingsteken van de ridderorde; lintje.

• Toch had ik er nu stellig op gerekend! Geen Leeuw, geen Officier van Oranje-Naseau, och hemel! een simpel riddertje en ik was al tevreden geweest. (Bataviaasch nieuwsblad, 06/09/1911)
• De Jantjes en de Scala-Jantjes hebben afgezwaaid, zooals dat in het militaire jargon heet, en één van de drie, de beste, de held, die „het ridder" haalde, is nu Ploert. (Het Vaderland, 13/12/1921)
• ‘Het’ ridder, de Militaire Willemsorde. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Zijn 'ridder' heeft ie van het lint gerukt en in het vuilnisvat gegooid. (K. Norel: Vliegers in het vuur. 1963)