Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 31-03-2023

rad

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Barg.) geldstuk, gulden of daalder.

• ”Wat is het u waard?” — ”Vijf-en-twintig pop”, antwoordde zij … — ”Veertig raderen (”Rijksdaalders”) zouden nog niet genoeg zijn.” (J. van Lennep: De lotgevallen van Klaasje Zevenster. 1865)
• (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• … bij ons heeft rad „geldstuk" wiel meegesleept in achterwiel „rijksdaalder" en voorwiel „gulden"…(Dr. Marius Valkhoff: Argot en Bargoensch. 1933)
• (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1934)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Maar heeft iemand in onzen tijd nog wel eens het woord ‘rad’ gehoord voor rijksdaalder zooals men nog vaak (studentikoos) ‘een pop’ zegt voor een gulden? Tegenwoordig zegt men, in zulk een trant sprekend, ‘riks’. (Onze Taal. Jaargang 11. 1942)
• (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• (H. Beem: Uit Mokum en de Mediene. 1974)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)