Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-12-2022

queer

betekenis & definitie

(1970+) (< Eng.) (euf.) homoseksueel geaard; homoseksueel persoon. Vgl. gay*.

• Ik ben heel blij dat mijn mannen zulke duidelijke homo's zijn. Ze zijn niet queer, niet kinky maar gay. (NRC Handelsblad, 07/03/1981)
• De discussie in homo- en filologische vaktijdschriften over de vraag of de Angelsaksische aanduiding queen (een nichtennevenvorm) nu afkomstig is van het bijvoeglijke naamwoord queer (vreemdraar), of dat, omgekeerd juist, queer komt van queen, lijkt mij even vruchteloos als de discussie over de vraag of stapper (schoen, ook: iemand die per stapper stapt) is afgeleid van stappen (te voet gaan van café naar naastgelegen café), of andersom stappen van stapper. Beide komen van stap. Zo komen queen en queer van kwee, bij ons bekend uit de kweepeer, en bij Cats ('een queen en hare nichten') in gebruik als aanduiding voor een gelijkslachter, terwijl Breero het boosaardig gebruikt voor oude vrouw en onvruchtbare koe. (NRC Handelsblad, 11/09/1987)
• Grof gezegd vinden jongeren dat veelvuldig gebruik het woord nigger ontdoet van zijn racistische lading. Zij gebruiken nigger zoals veel homo's zich het predikaat queer begonnen aan te meten, hetgeen ooit als een scheldwoord was bedoeld. (Het Parool, 30/01/1993)
• ‘Waarom wil je er zo nodig queer uitzien?’ had een vriend me in die periode gevraagd. (Fleur Pierets: Heerlijk monster. 2022)