Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-03-2021

pottentrien

betekenis & definitie

(1901) (scheldw.) lomp vrouwspersoon; boerentrien.

• Wat ziet die mama van Van Raven er uit. Net een pottetrien. (Louis Couperus: De boeken der kleine zielen. 1901-1903)
• Belachelijk zijn echter eenige aanmerkingen, die de Hollandsche kritiek op zijn werk maakte. Zoo leest men in de ‘N.R. Crt.’ b.v. ‘En de groote juffer op Zijde winden doet denken aan de vrouw van den Eskimo of aan een Duitsche pottentrien.’ (J.W. Gerhard, ‘De aesthetische opvoeding der jeugd.’ In: Studies in Volkskracht, tweede serie, nr. IV. Bohn, Haarlem 1905)
• Ten eerste de waardin, een vette pottetrien... (de Groene Amsterdammer, 11/09/1926)
• Voor dikkertjes: zij is wel een matrone, pottetrien, een patapoef. (Agnies Pauw Van Wieldrecht: Vin-je dat we een hoed op moeten? Persoonlijke herinneringen aan een bijna vervlogen levensstijl. 2003)