Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-02-2023

groene

betekenis & definitie

1) (W.O. II) (inf.) Duitse marechaussée. Zie ook: groene beulen.

• Dan, plotseling, verschenen de overvalauto's. De ‘groenen’, de mannen van de Grüne Polizei, sprongen er uit en grepen ieder, die met een gele ster getooid was. (Leonard de Vries: Chaweriem. 1955)
• Het verluidt nu dat zij zaterdag a.s. met een speciaal transport, tezamen met de Hongaarse vrouwen, op reis gaan. Ook de Ros-mannen, in weerwil van het feit, dat zij niet konden suppleren. Waarheen en met welk doel? Duisternis, zoals over alles wat met de Joden geschiedt, duisternis hangt. Dit keer zijn geen ‘groenen’ meegegaan, maar gewone politie. (Philip Mechanicus: Dépot. 1964)
• Nu weten we, dat elk uur een ‘groene’ van de moffenpolitie kan binnenstappen. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)

2) (19e eeuw) (Antwerpen) zie citaat.

• Een grune man of een grune is aan de dokken te Antwerpen een man, die geen vaste werkman is, die maar bij gelegenheid genomen wordt. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)