Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 31-03-2023

pol

betekenis & definitie

(16e eeuw) (Barg.) vrouwenjager (Everaert. 1510); hoerenloper; minnaar (bij Huygens. 1627); souteneur, hoerenwaard. In deze laatste betekenis citeert het WNT o.a. C. van Ghistele (Terentius Comedien. 1555): “Ic meynde dat hy was, al een ander man Jae en een milder pol.” In de gouden eeuw betekende polletje ook: vriend, makker (zie citaat 1990).

• De woorden liepen hoog. men sprak van geile snollen,
Van horendragers, van bevruchten, en van pollen... (Lukas Rotgans: Boerekermis. 1708)
• Nadat mijne opvoeding voltooid en ik rijp voor de lessen van het gymnasium
(het correctiehuis te Hoorn) was, keerde ik naar mijn marretje (moeder) terug, wier gondel spieze (h... huis) niet zoo bloeijend was als vroeger, want haar pol (....) vergokte (verspeelde) alles wat hij grijpen en vangen kon, en mijne uitgaanskas van 125 soof (gulden) was dus welkom. (Conrad Jacobus Nicolaüs Nieuwenhuis: Mijn verblijf in de gemeenschappelijke en afgezonderde gevangenis. 1858)
• De vriend van Cartouche had nu een maatschap aangegaan met de bewoonsters der inrichtingen van genumeroteerde juffrouwen met kochels en flesschentrekkers. In onze dagen zou men zoo iemand een souteneur noemen, destijds heette men hem een pol en bordeelbrok. (Java-bode, 01/08/1896)
• Die stinkende hoeren kennen een man beter verleije dan z'n eige vrouw. En nou mocht ze voor den pol van die meid nie meer uit 't raam legge. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• En op rooie kool dan krijg je ruzie... en as ikke ooit 'n molmboer werd of de pol van 'n rijke medam... wat 'n lefschepper hè?... dan sou Manus al de meisies in de Jerdaan op muisies mit muisetarwe trekteere! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Pol: minnaar, souteneur. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• pol, (Barg.) minnaar van een getrouwde vrouw; souteneur. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• Nu was ik van mijn goudmijn verstoken, maar ik kon net zomin zonder geld zitten, ‘als een Hoer zonder Pol. (Anoniem: Ongelukkige levensbeschrijving van een Amsterdammer. 1965)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• Polletje: vriend, makker. Een aanduiding uit de Gouden Eeuw. Bestaat nog in het Engels: pal = maatje. Beide woorden zijn wellicht (in een ver verleden) ontleend aan de taal van Turkse zigeuners: plal/pral = broer. (Het vrije volk, 15/01/1990)