pol
(16e eeuw) (Barg.) vrouwenjager (Everaert. 1510); hoerenloper; minnaar (bij Huygens. 1627); souteneur, hoerenwaard. In deze laatste betekenis citeert het WNT o.a. C. van Ghistele (Terentius Comedien. 1555): “Ic meynde dat hy was, al een ander man Jae en een milder pol.” In de gouden eeuw betekende polletje ook: vriend, makker (zie citaa...