Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-08-2021

papboer

betekenis & definitie

1) (18e eeuw) (sold.) hospitaalsoldaat, ziekenoppasser.

• Evenwel een soldaat is een vreemd wezen; terwijl in de legerplaats voor zeer billijke prijzen uitstekende ververschingen te verkrijgen zijn, vraagt hij toch van tijd tot tijd om premissie" en boemelt dan langs de ongezellige wegen naar Elburg of Epe, om hier en daar er eentje te pakken", terwijl hij 's avonds bij den papboer" te vinden is, waar hij in een benauwd lokaal voor veel geld slechte waar krijgt. (Provinciale Overijjselsche en Zwolsche courant, 08/09/1884)
• Soms tweemaal per dag uitrukken. Is men weder in de tent, dan kleedt men zich uit, velen doen dat maar half en houden steeds hun rijbroek aan, men eet een weinig en gaat verder eens in de kantine of bij den papboer een bezoek afleggen. (Recht voor allen, 13/10/1893)
• In 1766 behoorde onder het personeel van 't Binnenhospitaal een „papboer" (zooals men in Indië ook den waterhaler noemt „waterboer") ... (F. de Haan: Priangan. De Preanger Regentschappen onder het Nederlandsch Bestuur tot 1811. 1910-1912)

2) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) dikkerd. Ook gebruikt voor iemand met een boers of log voorkomen. Vermeld door o.a. Cornelissen en Vervliet (Idioticon van het Antwerpsch Dialect. 1899-1906) en Walter de Clerck (Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981).

• Als Bert voorbij ging viel ... Vermeulen wel eens luide uit tegen den Over-Scheldschen papboer, welke te Wallegem de kasseien kwam verslijten. (O. Wattez: Van twee Koningskinderen. 1896)
• Iemand met een dik gezicht en een log voorkomen. Hij is persies 'nepapboer. Wa' papboer van 'ne' vent! (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981)
(Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Papboer: Spotnaam gegeven aan eenen loggen boerenpummel. Corn Vervl A 1958: ook iemand die gaarne pap eet. Het is tevens bekend als scheldnaam voor de bewoners van het West-Brabantse Wouw. Vgl ook Corn vervl 939 papboer: iemand met een dik gezicht en een log voorkomen. Het element log moet men verklaren uit een verondersteld veel pap eten. BSS 30; Papboer: Iemand met een dik gezicht en een log voorkomen. Corn Vervl 939. Het WNT kent dit woord in dezelfde betekenis ( s v pap I samenst.). Het zou eigenlijk een schimpnaam zijn voor boeren, omdat die zich met pap voeden, en zou zo veralgemeend zijn voor een persoon met een log voorkomen, aldus het WNT. BSS 53. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)