Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-10-2023

pad

betekenis & definitie

(19e eeuw) (scheldw.) kort en dik persoon. Het WNT citeert o.a. Rutten (1890): "Met wat eene pad hij trouwen gaat." Verder ook: een slordig, vadsig wijf.

• Hij trad op haar toe, maar Lize scheen het niet te bemerken en keerde zich af. Stufken vatte die beweging verkeerd op en dacht dat zij schreide, schreide om Tantes beleedigende woorden. Dat maakte hem werkelijk woedend; met gebalde vuist trad hij op Tante toe. ‘Uit mijn huis!’ brulde hij. ‘Kom er nooit weer in, opgeblazen boerin, dikke pad, of zonder een nieuw testament ga je de kist in! Weg, zeg ik je!’ (H.J. Schimmel: Het gezin van baas Van Ommeren. Deel 2. 1870)
• Een waargeworden illusie, die ze had opgegeven toen een dergelijke jongen haar eens op het schoolplein hardop ‘dikke pad’ had toegeschreeuwd. (Maatstaf. Jaargang 28. 1980)
• Ook de pad staat in dit woordenboek: lelijk, opgezwollen persoon. Weinig overtuigend. We moeten denken aan het volksgeloof dat een pad zich opblaast als ze kwaad wordt. Volgens het WNT is een pad verder een ‘slordig en vadsig wijf’, maar het verkleinwoord paddeken zou een liefkozende benaming voor vrouw of kind zijn. Zo kun je boeken vullen. De eerste niet letterlijke betekenis van pad die het WNT geeft, daar kun je wat meer in zien: kort en dik iemand. Stel je een pad voor, een dier met - zoals de dichter Chris van Geel zegt: voor liefde veel te korte armen. Is daarom het nuchtere woord pad zo typerend voor een korte dikke vrouw? (Wim Kuipers: Letterbak. Moeles van de sjalevaeger. 1999)