Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-08-2023

verkeerd

betekenis & definitie

1) (1984) (euf.) homoseksueel. Zie ook: verkeerde kant; verkante keer.

• Ik wilde zogenaamde bordeelsluipers, van die suède schoenen die volgens mijn broer alleen werden gedragen door mannen die ‘verkeerd’ waren. (Theodor Holman: Een lekker leven. 1986)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• (Hanneke Kunst en Xandra Schutte: Lesbiaans, Lexicon van de Lesbotaal. 1991)
• Wij gooien die cliché's al meer dan vijf jaar overboord in een trendy café waar homo's, lesbo's en hetero's van alle leeftijden welkom zijn.'' Verkeerd is al vanaf het begin hét woord, waarmee Popi zich naar buiten toe profileert. ,,Verkeerd is een op en top Antwerpse uitdrukking voor holebi's en zo hebben we het graag. We relativeren onszelf ermee.'' (Het Nieuwsblad, 09/04/2004)
• In het België van de jaren vijftig en zestig – maar bij een oudere generatie nog lange tijd daarna – werd een kat geen kat genoemd en moest de goede verstaander tussen de regels lezen. Men hield het bij mensen die ‘anders’ of ‘van de familie’ waren. Sommige mannen waren ‘aanhanger van de Griekse beginselen’ of ‘een verstokte vrijgezel’ en vrouwenkoppels werden als ‘vriendinnen’ aangewezen. Als men het al aandurfde explicieter te zijn, waren sommige mannen ‘voor de mannen’ – en sommige vrouwen ‘voor de vrouwen’. Biseksuelen kregen de reputatie ‘van twee walletjes te eten’. Minder schroomvallig ging het eraan toe telkens als iemand de stempel kreeg dat hij of zij ‘verkeerd’ was. Homomannen werden soms weggezet als ‘tantes’ of, tot op vandaag, als ‘mietjes’, een woord dat verwees naar de term ‘sodomieten’ die in vroegere eeuwen gebruikt werd. (Wannes Dupont e.a.: Verzwegen verlangen. Een geschiedenis van homoseksualiteit in België. 2017)

2) (W.O. II) (Ned.) gezegd van een foute Nederlander of N.S.B.'er.

• De N.S.B.ers hebben de taal verarmd, doordat thans een aantal woorden niet meer met goed fatsoen gebruikt kan worden (kameraad, leider, kamer, gilde, enz.). Zelf ontvingen ze van het volk de schone namen van farizeeër, schooier, driehoeksman, houzeeër, houzemelaar, landverrader, getekende, uitgesteld lijk; ze werden aangeduid als iemand van 't handje of van de club, niet goed of verkeerd. Ze hebben ons volk geërgerd met hun leiders (boeren-, buurtschaps-, vormingsleider, enz.), de arbeidsdienst met zijn opper-, hoger- en lager kader, kampcommandanten en hoofdleidsters, waaronder de rangen van hopman en onderhopman, hoofdarbeidsleidster, stafleidster, stafkernleidster, adspirant-hopvrouw, enz. Het volk noemde een jongen van de arbeidsdienst een Koenraad, zoals men ook van een Quisling sprak, van Darlan en darlannen, van Mijnheer Jansen (Hitler) en Jan Hagel (een landwachter). (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38. 1945)
• (G.L. van Lennep: Verklarend oorlogswoordenboek. 1988)