Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2021

ouwehoeren

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (inf.) kletsen, zeuren. In de jaren 1946-1950 was dit werkwoord erg populair onder soldaten (in het voormalige Ned.-Indië) en deden verschillende eufemistische varianten de ronde (o.a. ouwehoededozen; ouweprostitueeën; ouwetakkebossen enz.). Volgens sommige etymologen is het woord afgeleid van het Javaanse werkwoord 'ngawur' of het Indonesische 'mengawur' of het Maleise 'awoer' (praten) maar dat is nergens bewezen. Ouwehoeren komt al voor in 'Kamertjeszonde' (1896) van Herman Heyermans. En het scheldwoord 'ouwe hoer' (zeurder) werd al teruggevonden in 'Het Sermoen', een geschrift in het Maastrichts uit 1729! Een bekend volks gezegde: 'Als ouwehoeren worst was, dan had hij een heel eind..' (Inez van Eijk: Voor niks gaat de zon op. En zo is het. 2019).

• Als je nog langer ouwehoert, ga 'k er vandoor! (Herman Heyermans: Kamertjeszonde. 1896)
• Geef effe jouw jas, dan ziet-i me tenminste als korporaal, anders begint-i te ouwehoeren en dan is-i vanavond nog niet klaar; je weet m'n vader is dominee en die lullen d'r altijd 'n punt an. (L.H. Drabbe: Het dappere Hollandsche leger. 3e druk. 1904)
• Leg nou niet te ouwehoeren, brigges. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Zeg, ouwehoeren jullie niet zoo en let beter op. (A. Roothaert: Spionnage in het veldleger. 1933)
• "Niet ouwehoeren," blafte de sergeant. (Willem van Iependaal: Kluivenduikers Doedeldans. 1937)
• ‘Je ouwehoert te veel!’ bedilde ze. (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• … ik kan ook aardig ouwehoeren… (Max Dendermonde: De dagen zijn geteld. 1955)
• Leg niet te ouwehoere. (Hella S. Haasse: Cider voor arme mensen. 1960)
• Je ouwehoert weer lekker, dacht Herman. (Jan Wolkers: Serpentina's Petticoat .1961)
• Ik krijg plotseling een enorme zin om te ouwehoeren, verontschuldigde hij zich. (J.J. Voskuil: Bij nader inzien. 1963)
• ... wij veronderstellen nu, dat de boer zich te buiten gaat aan wat Ukkie ‘subliem ouwehoeren’ placht te noemen... (Simon Vestdijk: Bericht uit het hiernamaals. 1964)
• Het valt me prettig dit verhaal op dit ogenblik tot jou te richten, je zit aan tafel tegenover me, ik gedraag me minder gespannen dan wel eens anders, ik durf te ouwehoeren... (Simon Vinkenoog: Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte. 1965)
• … ik ouwehoer er ook maar zo'n beetje tegen aan en breek er intussen m'n hoofd over of ik niet met een goed verhaal op de proppen kan komen… (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• God, wat is praten moeilijk als je geen tijd hebt om te ouwehoeren. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• Maar ja, ze zijn dood niet? Dus wat sta ik te ouwehoeren? (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• Ik ouwehoer maar een beetje. (Hans Plomp: Het Amsterdams Dodenboekje. 1970)
• Jij kunt mooi ouwehoeren. (Maarten ‘t Hart: Ik had een wapenbroeder. 1973)
• Je ouwehoert maar een eind weg, eigenheimer. (Miep Diekmann: Total Loss weetjewel, 1973)
• ... de gotspe, om voor het doek te gaan staan ouwehoeren. (Albert Mol: Het doek viel te vroeg. 1977)
• Nou niet zo ouwehoeren, geef hem nog een hassebassie. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• Je zat er zo lekker gezellig te ouwehoeren met een pilsje onder handbereik. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• Als hij terugkwam werd het hem door de voldane bewoners welwillend toegestaan even te blijven voor een praatje. Maar niet te lang want hij kon vreselijk ouwehoeren. (René Stoute: Op de rug van vuile zwanen. 1982)
• Als-ie te véél ouwehoert zeg je het maar. (Simon Carmiggelt: Ik red me wel. 1984)
• Men zat maar in clubgebouwen, of op terrassen, of bij elkaar op kamers, of in roeiboten, met elkaar te ouwehoeren. (Maarten ’t Hart: Het roer kan nog zesmaal om. 1984)
• Wie zijn deze mondaine figuren die 'ouwehoeren' dat het een aard heeft,... (HP/ De Tijd, 02/06/1995)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)
• Bij zijn intakegesprek ouwehoerde Otto ongeremd over vroeger. (Hans Dagelet: De man met de vier o's. 2011)
• Nog even dit: oudehoeren is een kunstvorm an sich, of, zoals jij het noemt: zaniken. Men neme Reve en Bomans en anderen. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)

2) (1996) (jeugd) (iemand) beroven.

• De jeugdigen, allen van allochtone afkomst, kennen elkaar allemaal, maar volgens justitie kan van een bende niet worden gesproken. Daarvoor opereren ze te impulsief. 'Ze komen elkaar tegen en zeggen: ga je mee ouwehoeren. Dat betekent: we gaan iemand beroven.' (NRC Handelsblad, 19/07/1996)