Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 31-01-2021

ouwe

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (mar., sold.) de kapitein (wanneer die 25 jaar dienst heeft). Ook bijnaam van de commandant. Ongeacht de leeftijd.

• Den ouwe werd bang, dattet skip topswaar zou worde, en sond ons met alleman na boove. (Jacob van Lennep: Plat Amsterdamsch: Zamenspraak. 1844)
• ouwe, (de) z.n.m. – Naam, waar aan boord de kapitein meê bedoeld wordt. Is de ouwe welgehumeurd van daag? Is het waar, dat de ouwe bevorderd is? (Jacob van Lennep: Zeemans-woordenboek. 1856)
• Tot deze rubriek behooren ook de vele scheldwoorden en bijnamen, waarmee men zijn geringschatting of minachting voor personen of zaken te kennen geeft: de oomes - de heeren, die wat te zeggen hebben; de ouwe = de kapitein of patroon; stommert, stommeling, domkop = domoor ; nathals of zatlap = dronkaard; smeerpoes = vuilik; hoer =: lichtekooi enz. enz. (Noord en Zuid. Jaargang 21. 1898)
• Hij helpt je, parjen, overal doorheen, Paddeltje! Zooals “d' n ouwe” van ons is, neen, zoo vind-je er geen tweeden op de zee. (Joh. H. Been: Paddeltje, de scheepsjongen van Michiel de Ruijter. 1908)
• Het was een wèl ongewoon uur voor een onderhoud met ‘den ouwe’, wiens audiënties altijd op het rapport werden gehouden, tusschen 8 en 9 uur 's morgens. (Alexander Cohen: In opstand. 1932)
• Stuurlui om mee uit visschen te gaan. Een oue die ons zelf een avond vrij hield nadat we bij Sokotra bijna met z'n allen waren verzoopen… (Jef Last: Een huis zonder vensters. 1935)
• „De ouwe is aan dek,” zei de kapitein met onnatuurlijke kalmte, en trad naar voren. „Wat is dàt nou weer ?” (Willy Waterman: Een woestijn raakt zoek. Een humoristische avonturenroman. 1938)
• ... het feit, dat de ouwe en de stuur laveloos aan boord zijn komen zwabberen... (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• De schipper, de kapitein, heet „auwe". Wat s at-tan auwe? Is tie auwe al om-boord? „De Auwste (meerv. auwstas)" is de oudste der lichtmatrozen ; de naam hangt af van het werk, niet van den leeftijd. (G.S. Overdiep: De volkstaal van Katwijk aan Zee. 1940)
• De ouwe. Men hoort deze uitdrukking in plaats van commandant, weinig of niet meer gebruiken. Er is in de laatste 40 jaren bij de marine gestreefd naar gemeenzaamheid tusschen vóór- en achteruit. Dit lukte niet altijd en niet overal, niet het minst door den invloed van de maatschappelijke verhoudingen aan den wal. Het patriarchale tusschen patroon en werknemer was immers ook dikwijls zoek. Toch waren en zijn er nog schepen, waar zulk een patriarchale verhouding bestaat. Dat zit 'm natuurlijk niet in het schip, doch in de toevallige samenbindende krachten aan boord. In zulke omstandigheden hoort men "de ouwe" en ook "de kaan" gemoedelijk bezigen. (Albert Chambron: Marinetermen. 1941)
• De ouwe, de kapitein. (De ouwe geeft een best potje, d.i. de kapitein geeft zijn soldaten behoorlijk te eten. 1900. Woordenboek, XI, kolom 1545, geeft het woord als matrozentaal uit de Bo (van Zuid-Nederl. oorsprong?) Komt thans nog voor in de soldatentaal. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Zonder twijfel was dit de kapitein zelf, door schepelingen onder elkaar genoemd: ‘De Ouwe’. (Willy van der Heide: Kunstgrepen met kunstschatten. 1959)
• Ik liep naar boven en ik zeg tegen die ouwe: 'Kapitein, u moet naar de timmerman gaan kijken... ' (Simon Carmiggelt: We leven nog. 1963)
• De ouwe dreigde fikse straffen uit te delen als het schip niet clean de volgende haven binnenkwam. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Eerste Boek. 1964)
• In de middag was hij aan boord teruggekeerd en een tijdlang had Jacob in de hut van de ouwe gestommel gehoord. Tegen vijven, borreltijd, had hij de ouwe in zijn hut opgezocht. (Sjouke Joustra: Vertrouw nooit een zeeloods. 1991)
• Fluisterend wordt de bijnaam van commandant De Harder onthuld: Diehard. De 37-jarige 'ouwe' kan er inderdaad behoorlijk tegenaan gaan. (Elsevier, 22/06/1991)
• De volgende dag stond ik weer bij de commandant, die in de wandelgangen ‘de ouwe’ werd genoemd. (Frans van Es: Who the fuck is Frans van Es? Een greep uit het leven van een marineduiker. 2002)
• De mannen hadden diep respect voor hun ‘ouwe’, zoals ze de schipper noemden … (Eric Kollen: Jongenssprookjes. Deel 4. 2016)
• De vrouw van de tweede wtk, was een lieve, sportieve, mooie vrouw van 32 jaar. Ze had haar slipjes net met de hand gewassen en op het officiersdek te drogen gehangen, vlak voor de patrijspoort van de hut van de ouwe. (Cees de Vries: Zeemansgraf op de Wildevaart. 2019)

2) (19e eeuw) (inf.) vader. Syn.: ouwe heer.

• ‘Ha! ha! ha!’ schatert Henri. - ‘nou zit je er in, hé! omdat je weet, dat je ouwe niet naar bed gaat, vóór jij binnen bent.’ - (Justus van Maurik: Burgerluidjes. 1901)
• Och, je begrypt, m'n ouë... van alles wat my interesseert, begrypt hy niets. (W.A. Paap: Vincent Haman. Tweede druk. 1908)
• Zijn ‘oude’ zoals hij zei, was een stille zwijgende man, hij was nachtwaker op een fabriek. (Louis Paul Boon: De liefde van Annie Mols. 1959)
• Die ouwe van mij is jaren geleden vertrokken en heeft ons gewoon laten stikken. (Helen Vreeswijk: Overdosis. 2007)
• Als je maar niet zo stom bent als die ouwe van je, daar schiet je niets mee op. (Alex Boogers: Alleen met de goden. 2015)
• Man, die ouwe van me is er maanden mee zoet om bussen en T-shirts te regelen voor iedereen die meegaat vanuit Raamsdonksveer. (Kluun: DJ. 2017)

3) (1912) (schol.) directeur. Syn.: dirk*.

• Voor den directeur komt voor de Dirk; de baas, de ouwe. (De naam voor een nog hoogere: het Groote Opperhoofd wordt voor zoover ik weet door leerlingen niet gebruikt). (De Preanger-bode, 10/08/1912)