Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 30-01-2021

orgelpijper

betekenis & definitie

(1986) (Rotterdam) bijnaam van de boevenwagen. Syn.: blauwpijper*; zespijper*.

• Orgelpijper: boevenwagen (ieder hokje in de wagen had een pijp op dak voor de frisse lucht); vanwege de kleur ook wel: 'blauwpijper' en vanwege het aantal: 'zespijper' genoemd. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)

< >