Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 26-01-2021

Oostenrijker

betekenis & definitie

1) (1953) (Barg.) rijk, vrijgevig persoon, die makkelijk te plukken valt; onnozele hals.

• Hautain tegenover het gappend geboefte, de slampamperige luiwammesen, de lefgoosers, heel de Bargoense wereld, die Querido zo fel in het leven heeft gezet: de ezeltjes piepers of ladelichters, de heitjes bejeitsers of kwartjesvinders, de trage en vadsige pooiers, de sliegeraars en verlinkers, de platvink-rovers of zakkenrollers, de kapsonesgasten, de bietsers, de verwilderde pretmeiden. Hetzelfde schuim van de samenleving, dat aast op zijn prooi, de bink, de Oostenrijker, zoals dit in het Bargoens heet: of het de buitenman was van voorheen, het „kaffertje", dan wel de buitenman van vandaag, een passagierende Amerikaan. Met dit verschil, dat het thans „correct" gebeurt, het Bargoens vermengd met slang, en geen „berovingsklappers" meer, bordeelkamers met draaideur en luik, of één, twee, drie, klaveraas! En dat de Nieuwendijk een betere stand is. (de Tijd, 28/11/1953)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• De Zwitsers hebben met de Maleiers vermeend overmatig drankgebruik gemeen: zo zat als een Zwitser. Het electoraat van Haider heeft nog geen nieuw leven kunnen inblazen aan het verouderde gebruik van Oostenrijker voor 'onnozele hals'. Het woord kon trouwens ook 'rijke gulle gever' betekenen. (Trouw, 26/02/2000)

2) (1912) (Barg.) geluk, voordeeltje: 'een Oostenrijker hebben'.

• Een gemeenzame uitdrukking was in 1912 ook nog „een Oostenrijker hebben" voor geluk hebben. Verdam: „Thans, nu het woord Oostenrijk eene bepaalde onmiddellijk door allen gevoelde beteekenis heeft aangenomen, zou men het door de eerste menschen bewoonde Paradijs niet licht meer Oostenrijk noemen, gelijk bijv. Vondel deed en doen kon, omdat in zijn tijd het gevaar voor die bijgedachte aan het gelijknamige rijk in Europa lang zo groot niet was als in onze dagen.(Het Parool, 18/06/1977)
• Maar deze Oostenrijker sprak Engels, zij het met een internationaal accent. Geen Brits en geen Yankees. Meer Australisch, maar die verwarring heb je bij Oostenrijkers meer. Wij deelden hem mee dat „een Oostenrijker" in onze taal betekent: een voordeeltje; en wij voegden er maar direct aan toe dat wij alle Engelse uitdrukkingen met „Dutch" erin kenden. (NRC Handelsblad, 08/04/1978)
• ... collega's in De Silveren Spiegel, toen daar een dronken man binnenwankelde, die beweerde dat hij 'een Oostenrijker' had gehad. ... (Hans van Straten: De omgevallen boekenkast. 1987)
• (Ed van Eden: Deltas groot spreekwoordenboek. 1989)
• Oostenrijker. Financieel mazzeltje. (Mirjam Deen & Lisa Maschhaupt: De Amsterdame. Levenswijsheden, ongeschreven regels en aangepaste wetten. 2018)