Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-06-2023

netenkop

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) vitziek mens; iemand die altijd uit zijn humeur is; neetoor*. Letterlijk: hoofd met ongedierte. O.a. in de Zaanstreek (zie Boekenoogen).

• Een neetoor is een kitteloorig mensch, zegt Hoeufft, naar ik meen te regt. Den zoodanigen krieuwelt het achter de ooren, alsof hij er neten had. Met deze opvatting komen ook overeen de bij Weiland vermelde spreekwijzen: dat is een regte netenkam, of netenkop. (De Taalgang. Eerste Jaargang. 1859)
• Waar ze nou wonen, is 't een echte, ellendige armoebuurt .... Geen èèn behoorlijke jongen, allemaal van die gore netenkoppen .... moet je niet geloven, dat ie dààr mee speelt - dat kan ie gewoonweg niet. (Jan Mens: Mensen zonder geld. 1939)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Netekop, naar, onaangenaam, lichtgeraakt mens. Zie voor de Zaanstreek: Boekenoogen 1896, kol. 663 (T. van Veen: Taal en Leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)