Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-04-2022

nep

betekenis & definitie

1) (1925) (< Dui. nepp, bedrog) (oorspr. Barg., later inf.) onecht, bedrieglijk, namaak. Zowel een zelfstandig naamwoord ('t is allemaal nep) als voorvoegsel(nepdiamanten, nepkunst enz.).

• ‘Da's voor de nep’, lachte hij, ‘maar als je een koekoeksklok wilt, kan je er wel een krijgen; als je hem zelf maar in je koffer stopt!’ (A. den Doolaard: Wampie. De roman van een zorgeloze zomer. 1938)
• Ik heet Jaap de Leeuw, wat mijn ouders niet belette me op m'n derde verjaardag een beer cadeau te doen. Maar de beer bleek ‘nep’ te zijn - toen ik er te wild mee speelde, scheurde z'n rug open en stroomde er zaagsel uit tot hij helemaal leeg was. (Leonard de Vries: Chaweriem. 1955)
• (Maarten van Nierop: Woorden vertellen geschiedenis. 1968)
• Ze schuurde met een hand over haar arm. ‘Zie je wel,’ zei ze, ‘nep.’ (Mensje van Keulen: Bleekers zomer. 1972)
• Je weet waar alles ligt en ik verwacht je onmiddellijk weerom, zonder dubbele bodem of enige nep-haderijso. (Ida Simons: Een dwaze maagd. 1959. Heruitgave 2014)
• Een wijf, dat op Playboy wil lijken is nep, dat is voorgedroomd. (Max Dendermonde: Een blauwe maandag op aarde. 1965)
• ‘Reclame is goed nep,’ merkte hij op. (Miep Diekmann: Total Loss weetjewel, 1973)
• Anouk wil niet ‘nep’ zijn. En wat nep is, dat is duidelijk: ‘niet echt’. Waarbij echt het tegenovergestelde is van nep. (Leon Verdonschot: Hart tegen hart. 2005)
• Het woord nep komt uit het Duits. Nepp betekent daar ,,bedrog''. Pas in de twintigste eeuw werd het geïmporteerd, en het heeft lang alleen bestaan in dieventalen, het zogenaamde Bargoens. ,,Hij leeft van de nepvaart'' was een uitdrukking voor: hij is een afzetter. Het is duidelijk: in een nepsollicitatie wordt iemand een hak gezet. (De Standaard, 06/06/2006)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• Bargoens is een mengelmoes. Nep komt van 'neppen' dat bedriegen, misleiden, bestelen betekent. 'Nep' voor bedrog is in Nederland in 1925 genoteerd, 'nep' voor namaak voor het eerst in 1946. In 'Het Belang van Limburg' duikt het begin 1970 op in de recensie van een tentoonstelling van werk van de Nederlandse beeldhouwer Joep Coppens. Kort daarna in verband met drugs, in een nieuwe politieverordening in Amsterdam: “Om greep te krijgen op de handel in nep-drugs.” Het lijkt erop alsof 'nep' via de wereld van kunst en drugs Vlaanderen is binnengesijpeld.(Het Belang van Limburg, 14/12/2017)
• (Siemon Reker: Dat gezegd hebbend. Taal in politiek Den Haag na 1950. 2019)

2) (1939) (Barg.) (oorspr. markttaal) bedrog; oplichterij. 'Van de nep leven'. Ook: neppie. Nepschore zijn goederen uit oplichting verkregen.

• Wijders heb ik nog de helft van de winst van je neppie met de wijnhandelaar te krijgen. (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)