Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2023

mietje

betekenis & definitie

1) (1882) (inf.) homoseksueel; verwijfd persoon; ook gebruikt voor een man met een te zacht karakter. Bij Köster Henke (1906) heet het: iemand, die een hekel heeft aan vrouwen. Verkorting van sodemieter* maar ook een verwijzing naar de meisjesnaam. Miet komt minder frequent voor dan het verkleinwoord. Vgl. ook nog: flikker*; hintemer*; mie*; nicht*.

• In sommige streken van N. Brabant bezigt men miter als een zeer plat scheldwoord, waar men elders gebruikt rakkert, schobbejak, smeerlap en dergelijke fraaiigheden meer. Ik vermoed, dat dit miter staat voor sodomiter. Rechtstreeksche bewijzen heb ik niet. Alleen dit. In een plaatsje in dat gewest, berucht wegens boven aangeduide zonde, hoorde ik eens aldus naar iemand vragen: Is hij ook een mietje? (= mitertje, eufonisch voor miter z= sodomiter). Ik weet wel, dat de eerste der drie bovenstaande uitdrukkingen daarmee niet verklaard wordt, de tweede en derde echter wel, dunkt mij. Ik geef dan ook mijn gevoelen voor beter, en laat gaarne anderen beslissen tusschen mijter = bisschopshoed en sodomiter. (Noord en Zuid. Jaargang 5. 1882)
• Half versuft stond de Blauwe het tweetal na te kijken. „Wie zou dat achter zoo'n Mietje gezocht hebben?" mompelde hij in uiterste verbazing.
„Een ventje! Je maakt er een boordeknoopje van!" (A. Roothaert: Spionnage in het veldleger. 1933)
• Mietje: flikker, homosexueel. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Voetballen doe ik nooit, je wordt er vuil van en loopt builen op. Waarom doen de jongens het eigenlijk? Ik sneeuwbal met mijn handschoenen aan. „Mietje, mietje”, roepen ze! ’t Klinkt verachtelijk, maar waarom is dat nu verachtelijk. (Dr. Benno J. Stokvis: De homosexueelen. 35 autobiographieën. 1939)
• Miet, homoseksueel. (Maurits Dekker: Amsterdam bij gaslicht. 1949. Woordenlijst achteraan)
• Rijke flikker! Dacht jij, dat jij je handen niet vuil hoefde te maken? Dat stinkt van het geld, en dat draagt niet eens een boord, -naaktloper! Miet! (Simon Vestdijk: De kellner en de levenden. 1949)
• Achter m'n rug heet ik nu 'mietje'. (Johan Fabricius: Jongensspel. 1963)
• Die anderhalve man en een paardekop die we hebben bestaat nog voor de helft uit van die mietjes. (Jan Wolkers: De hond met de blauwe tong, 1964)
• Knappe mietjes die naar Hollywood waren gekomen om voor cowboy te spelen... (Jack Kerouac: Op weg. 1970)
• Miet, homofiel. (Rouke G. Broersma: Recht voor z'n raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• Zag twee mietjes
met voetbalknietjes
zie ze in de leidsestraat
lopen ze hun poten uit hun naad. (Arie B. Hiddema: Kassa. 1971)
• Die kleffe miet wilde natuurlijk weer al die knullen om zich heen verzameld zien. (Jan Wolkers: De Walgvogel. 1974)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• ‘Goede genade,’ dacht ik, ‘hier zit ik die vent te detailleren alsof het een Griekse god op bezoek is, en het is misschien een doodgewoon mietje.’ (Marnix Gijsen: Verzameld werk. 1977)
• 'Iedereen,' fluisterde Markman met een half oog op Jeanne, 'zou natuurlijk zeggen, dat het een miet is. En nu is het wel verrekte gek, meneer Hoeck, maar als er iemand geen miet is, hier, en in heel Amsterdam durf ik wel zeggen, dan is hij het ... (Simon Vestdijk: Bevrijdingsfeest. 1978)
• Het winkelmeisje bemoeide zich ermee: ‘We hebben ook Rademakers repen, die zijn tussen melk en bitter in.’ ‘Die zijn voor de mieten en de potten’ zei een grote jongen achter hen en begon bulderend te lachen. (J.W. Holsbergen: Tussen melk en bitter. 1978)
• Zou Lionel Prent gevoelig zijn voor mooie dijen? Misschien was het wel een mietje. (W.F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen. 1981)
• 'Hij is weggestuurd, dat mietje,' zei er een, en in koor begonnen ze te roepen: 'Slappe zak, slappe lul!' (Johnny van Doorn: Gevecht tegen het zuur. 1984)
• 't Is een jood, 't is een miet
't is een kanker-Ajacied (Vrij Nederland, 30/06/1984, citeert liedje bij voetbalwedstrijd met Ajax)
• Geen hardrockers. Kijk's wat een miet. Vuile miet. (Vrij Nederland, 30/08/1986)
• Een miet, dat wassie, een miet. (Jeroen Brouwers: Kroniek van een karakter. 1986)
• Flikkers, dat waren die vieze mieten van het strand... (Rascha Peper: Risico's Vleugels. 1993)
• Een bodybuilder, vast en zeker een miet. (Inigo Meerman: Donatello en Moerlemei. Twee novellen. 1994)
• Echte macho's bijten in de oren van jongens die ze mietjes vinden. (Arnon Grunberg: Figuranten. 1997)
• Vooral onder Marokkanen geldt een taboe op mannenseks. Als er door de jongens al openlijk over werd gepraat, dan werd vooral de actieve rol tijdens de seks benadrukt. Een Marokkaan die zich laat neuken is een mietje. (de Groene Amsterdammer, 25/11/1998)
• Eddy had hem vorig jaar ’ns in elkaar geslagen, zomaar, omdat Mulders een mietje was. (Herman Brusselmans: Het einde van mensen in 1967. 1999)
• Stilte is voor mietjes, zeiden ze bij de F-side. (Elsevier, 27/10/2001)
• Volgens de overlevering wilde Picornie de naam van zijn club, en vooral die van de harde kern, in ere herstellen, nadat de overwegend jonge Amsterdamse aanhang bij een eerdere ontmoeting op de vlucht was geslagen voor de Rotterdammers. Ze hadden de Ajax-aanhang uitgemaakt voor 'mietjes'; iets ergers was niet denkbaar. (het Parool, 23/03/2002)
• miet, homoseksueel, Dekker. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Tienduizend studenten gingen donderdag in Den Haag de straat op uit protest tegen weer nieuwe bezuinigingen op het hoger onderwijs. Bos en Balkenende hadden toegezegd te komen, maar bleven weg. 'Mietjes', oordeelden de studenten. (het Parool, 14/03/2003)
• De Zeeburgianen sissen de Ajacieden scheldwoorden toe. De meest gebruikte is: ‘Mietje’. (Jan Eilander: Raffie. 2005)
• Schei uit, zeg. Hij was toch zeker geen mietje, hij studeerde nota bene geneeskunde. (Judith Visser: Zeemansbruid. 2012)
• Indertijd had hij er om moeten lachen, dat verhaal van die ouwe miet... (Henk Rijks: Incognito. 2012)
• Ik ben geen slappeling, ik ben geen mietje. (Guus Bauer: Het geheim van Treurwegen. 2013)
• Kun je wel, ouwe miet. Je wijf slaan. Moet je mij flikken! (Rob van Vuure: Stukjes spiegel. Je kijkt naar je zoon en je ziet jezelf. 2013)
• Mietjes kost het heel wat lef om zich als flikker te gedragen. (Frans Kellendonk: Verzameld werk. 2015)
• Hij lachte om onze spierpijn en noemde ons mietjes (waar ik me rot van schrok, maar dat was een gewoon woord toen, hoewel de jeugd er al iets anders mee bedoelde). (Willem Nijholt: Een ongeduldig verlangen. 2016)
• Wind je dus niet zo op, zuster, anders maak je nog een mietje van Metin. (Murat Isik: Wees onzichtbaar. 2017)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

2) (1996) (voetb.) kleinzerige speler die zich snel de bal laat afnemen.

• Het scheldwoord 'mietje' confronteert hem met twee insinuaties: hij is een homo en een wijf. Zeker beginnende ... Een voetballer of een soldaat die faalt kan steevast rekenen op de aantijging dat hij een mietje is. (De Gids. Volume 159. 1996)
• (Kees van der Waerden: Groot Voetbalwoordenboek van de Nederlandse Taal. 2006)

3) (1950) (Vlaanderen, euf.) vrouwelijk schaamdeel.

• Mietje: Vrouwelijk schaamdeel. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)