Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-12-2020

meier

betekenis & definitie

1) (1680) (< Jidd. meie, honderd) (Barg.) honderd gulden of euro. 'Een paar meier stukmaken': een paar honderd gulden (euro) uitgeven, verkwisten. 'Beis meier': tweehonderd. 'Kimmel meier': driehonderd.

• Meier, (barg.), honderd gulden. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Joden Jet vervloekte nu de blonde meid, dat gooy'sche gasser,... die haar zoo meer als een half meyer afzette! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• Het woord „meier" beteekent in de dieventaal o.a. f 10, een kwartmeier f 25, enz. Een doorzichtige naam is nog „rooderug" (roodruggetje voor een bankbiljet van f 1000. (De Sumatra Post, 18/02/1915)
• Snel geeft De Stille ieder zijn deel. Negen meier en twee geeltjes. (Jan Campert: Die in het donker. 1934)
• Alles bij mekaar he'k d'r een paar meijer weggesleept, maar ze heit tebak van me gekrege en laat me op d'r stoepie vernikkele. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Je hoorde niets meer als van rooie ruggen en meiers. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• Heel wat Bargoensche woorden zijn ook tot de volkstaal doorgedrongen. Je behoeft daarom als politieman nog niet op je hoede te zijn. wanneer je iemand hoort zeggen', dat hij voor de een of andere koopwaar een „meier” (honderd gulden) betaald heeft en elke Rotterdamsche volksjongen heeft het wel eens over een aardig „niesie” (meisje). Ook woorden als „peigeren” (sterven) of „dalven” (schooieren) of „zwijntje” (fiets) zijn gemeengoed in de volkstaal geworden en zoo kan dk er nog wel een stuk of wat opnoemen. (De nieuwe Nederlander, 09/04/1947)
• Zonder die twee meier in Top Naeff zou ik graag in slaap gevallen zijn. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• Nee, da's de beste bink van de hele tent, die laat ik hier elke avond twee, drie meier zitten.'(Simon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer. 1967)
• Terwijl hij het zei, gooide hij een meier op tafel. (Remco Campert: Tjeempie of liesje in luiletterland. 1968)
• ... dat zag geen mens, dat happie meiers uit ze binnemelik. (Haring Arie: Recht voor z'n Raap, 1972)
• … en hij wist zeker dat ze nooit vreemd zou gaan. Al legden ze er vijf meier naast. (Heere Heeresma: Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming. 1973)
• Hij kon rustig een meier neerleggen voor een paar zwarte slokkies. (Simon Carmiggelt: Elke ochtend opstaan. 1973)
• ‘Lul niet, hier is vier meier, de rest leg je er zelf maar bij’ zegt hij … (J.W. Holsbergen: Tussen melk en bitter. 1978)
• Gelukkig had ik nog een opgerolde meier in m'n onderbroek. (Johnny van Doorn: Gevecht tegen het zuur. 1984)
• Ik heb er net zelf twee meier voor betaald. (Simon Carmiggelt: Bij nader omzien. 1986)
• In die dagen, de dagen van Fausto Coppi, kon je voor een meiertje een racefiets kopen. (Helga Ruebsamen: Op Scheveningen. 1988)
• Let maar op, hij biedt me zo een meier meer aan. (Gerrit Grobben: Wolfram. 1989)
• Ik krijg poen van je, zeveneneenhalve meier. (Leon de Winter: SuperTex. 1991)
• En ze vingen zeven en een halve meier per avond. (Jan Eilander: Rock 'n Roll Junkie. 1994)
• Uit zijn jack haalde Ibo een autoradio en een draagbare telefoon. Te koop: twee meier samen. (Hans Sahar: Zoveel liefde. 1996)
• Hij gaf mij die meier voor de moeite en toen kon ik vertrekken. (A.C. Baantjer: De Cock en het lijk op drift. 1998)
• Zo vermomd stapte hij door de straten van Amsterdam, richting leger des Heils, met twee zware tassen. De tassen vol meiers, geeltjes, enz. (Peter Langendam: Biefstuk, sla. 2000)
• Je geeltje wordt vijftig. Vijftig wordt een meier. (Bart Chabot: Zestig. 2014) (fragment, 1988)
• De tijd dat ze met een zoentje drie meier kon verdienen, is voorbij. (Kees van Beijnum: Over het IJ. 1991)
• Maar als je die kale met die o-benen een meier toestopt, gooit ie om de minuut je glas vol en knalt ie zó twee extra flessen rood voor je op tafel. (Joost Zwagerman: Chaos en rumoer. 1997)
• Ed was zo’n gozer, die draaide zulke rare uren, dat als ie ’s middags bij de slager kwam voor een onsje rosbief een meier op de toonbank sloeg en zei: doe maar drie geeltjes terug. (Martin Bril: Hollandse luchten. 2000)
• Ik leg hier nu een meier voor jou neer, die neem jij eventjes netjes van mij aan, maar dan wil ome Henk van Lith wel even een mooi rapportje van je. (Michiel Eijsbouts: Dat zei mijn vrouw vannacht ook al. 2011)
• Die klok is zeker vier meier waard. (Nico Dijkshoorn: Nooit ziek geweest. 2012)
• ‘Dat spul heeft natuurlijk veel meer gekost dan die twee meier van jou,’ begon de vriend meteen. (Marion Pauw: Hemelen. 2014)
• Ook gaf ze Saar bij het afrekenen valse meiers in haar mik. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)
• Hij moet zeker voor een ton of twee aan die rotzooi erdoorheen gejaagd hebben, waaronder heel wat meiertjes van moi… (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)
• Af en toe boden ze me een meier aan. (Kluun: DJ. 2017)
• In het guldentijdperk leende mijn broer wel eens een joet van me. Dat was geloof ik tien gulden. En een meijer dat was honderd gulden. (Jantien van Driel: Bickle. 2017)
• Zit je daar met zijn tweeën met een stukje taart erbij, ben je al gauw een meier kwijt! (Def P: Heen e… Onweer. 2020)

2) (1906) (Barg.) (pej.) man; kerel. Ook: zeurkous (van het werkwoord 'meieren'). Meier werd vroeger ook gebruikt voor een bestuurlijk ambtenaar, een rentmeester.

• Hou die meier in de gaten! (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Wat lul je nou meier. (Menno Pot: Vak 127. 2014)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)