Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-08-2023

euro

betekenis & definitie

(1979) (als voorvoegsel) (jeugd) erg groot, goed, geweldig. Vaak ter versterking gebruikt, bijv. eurogaaf.

• Mevr. Kramer uit Heerjansdam schrijft dat op het Rotterdams Montessori Lyceum (mij inderdaad welbekend) vaak het woord gaaf gebezigd wordt in de zin van buitengewoon goed. Bovendien komt het voor in de combinaties: onwijs gaaf, niet normaal gaaf, rete gaaf en eurogaaf. Euroengerds bestaan ook. (NRC Handelsblad, 03/02/1979)
• Hij is zeven jaar en tikte een briefje met de volgende inhoud: 'Ik heb in de'krant gelezen, dat u het over eurogaaf had en onwijs gaaf en niet normaal gaaf en retegaaf. Nou, bij ons op school zeggen ze gaafisch. (NRC Handelsblad, 17/02/1979)
• euro - voorvoegsel van gaaf. Waarschijnlijk van Jaap Fischers 'de Euromoord', weer n.a.v. de Europoort. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jongerentaal)
• Euro- betekent dus meer dan Europees, euro is groot en voortreffelijk. Vandaar eurogaaf dat als een uitdrukking ontleend aan de modebewuste tienertaai de laatste druk van de dikke Van Dale gehaald heeft; het is meer dan 'gaaf, dat in dezelfde kringen staat voor goed, mooi, geweldig en prachtig. Eurogaaf is dus buitengewoon goed. (NRC Handelsblad, 17/08/1987)
• In de tienertaal van wie nu twintigers zijn, betekende „eurogaaf": buitengewoon goed. (De Volkskrant, 29/06/1990)
• Eurogaaf: geweldig, fantastisch. (Aldert Walrecht: Woordenboekspel. 1991)
• Euro, geweldig, groots -ook in samenstellingen als: euromeid, eurohuis, eurogoed. (Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden van de jaren negentig. 1993)