Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-09-2023

mazzel

betekenis & definitie

(1863) (< Hebr. mazal, gesternte) (Barg.) winst; geluk; meevaller; voorspoed. 'Hij is in zijn mazzel': hij heeft geluk. Vgl. Eng. slang 'mozzer', met dezelfde betekenis. Zie ook de afscheidsgroet 'de mazzel', de heilwens 'mazzel en brooche' en het werkwoord 'mazzelen'. 'Op mazzeltjes loeren' is een Amsterdamse uitdrukking voor: op geluk azen.

• An al wad-jij doet is geen mazzel ... Hei-je je laast niet in je vingers gesneje met beurze appele. (H. Heijermans: Diamantstad. 1904)
• Voor mijn mazzel is ze 'n reuzepest me anstaande schoonmoeder, het ze nie kenne over haar hart krijge dat ik 'n riksdaalder uitgeef om haar eige dochter mee te neme. (Jules De Vries: Ghijn en onghijn. 1906)
• Een jood, die zijn plichten niet deed, vond hij, daar kon nooit geen „mazzel” op rusten. (Herman Oversteeg: Sjofele steentjes. 1908)
• Wij staan dus nog alleen: voor de "mazzel". (de Groene Amsterdammer, 31/03/1912)
• Sau'n bonk massel,.... ironiseerde Neel, zonder in haar zak te tasten,.... moar maàn bi je niet link genoeg, bèidelbek!.... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)
• Om mazzel te hebben moet je een schlemiel zijn. (Siegfried E. van Praag: La Judith, 1930)
• Mazzel of onmazzel, dat stond in je lot beschreven. (Willem van Iependaal: Behouden vaart. 1950)
• Ons succes is één grote mazzel geweest. (Verslaggever van Het Binnenhof in gesprek met The Blue Diamonds, 17/12/1963)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
•mazzel, znw. m. Een goede voordelige koop. // Daar zel-i 'en mazzel mee maken. – Het woord zal ook wel elders bekend zijn. VgI. Hebr. masal, geluksster, geluk, Joods-Duits masseltohff, goed, veel geluk. (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• mazzel, Hebr. Mazzal = ster, planeet, sterrenbeeld van de dierenriem. In de volkstaal via “gelukkig gesternte” tot geluk als zodanig. Vooral Mazzel Tow = gefeliciteerd, proficiat, dus eig. een gelukkig gesternte. Een geluksvogel wordt een bemazzel genoemd. Doe bist aaltied ’n bemazzel en ik blief de sjlemiel. (Jaap Meijer : Jood en jodendom in stad en ommelanden: met een joods supplement op het Nieuw groninger woordenboek van K. ter Laan. 1984)
• Voor ons is alles nieuw. Wij hebben gewoon strontmazzel. (Oor, 24/08/1985)
• Met een beetje mazzel ligt nu ook haar nieuwste single `Tango' in de winkel. (Muziek Express, december 1987)
• Natte kleren brengen mazzel. (Sal Santen: Heden kijkdag, 1987)
• Daar is gene mazzel aan (daar zit geen voordeel aan) was het antwoord voor Heerlen bij deze vraag. Mazzel is een van de algemeen bekende en gebruikte Joodse leenwoorden, meestal gebruikt als groetwoord: de mazzel, de massel! (‘Bonjour!, tot ziens!’), volgens Beem (1967) uitsluitend in Nederlandse volkstaal, verder in een vaste uitdrukking mazzel hebben (‘geluk hebben’). In Heerlen werd het op een heel creatieve manier gebruikt. (Taal en Tongval. Jaargang 46. 1994)
• Op zijn kantoor hing een wandbord met de spreuk ‘Geen pech hebben is al mazzel genoeg’. (Marga van Praag & Ad van Liempt: Jap en Max. Het verhaal van de broers Van Praag. 2011)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)