Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-10-2021

laag

betekenis & definitie

(1989) (stud.) dronken; promiscue. Syn.: brak*. 'Laag gaan': zich bezatten.

• Een fles 'poepel' is jenever, 'laag gaan' is je bezatten en maak nooit een fout om een biertje te bestellen, dat heet pils. (Delta 17/08/1989)
• Laag. Dronken zijn, of vrij promiscue zijn. (Elsevier, 09/02/2013, over studententaal)
• Laag gaan: zuipen. (https://yoo.rs/studententaal-by-lissa, 27/08/2015)
• Laag gaan: flink dronken worden. (Studentengids Universiteit Leiden 2015)
• Laag gaan: te ver doorschieten op een avond met drankgebruik en daardoor misselijk worden. (Ykwinno Hensen, Jacomine Nortier & Sterre Leufkens: Het verschil tussen lid zijn en lit zijn. Een sociolinguïstische vergelijking tussen Studententaal en Straattaal. 2018)