Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 26-07-2023

kraker

betekenis & definitie

1) (1961) (oorspr. ton. en jeugd) succesnummer.

• Een kraker. Een veel gebruikt woord voor een successtuk. (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 54. 1961)
• 'Sounds of Silence is de grootste kraker, mooiste en geweldigste plaat, het gevoeligste meesterwerkje van de twintigste eeuw. (Hitweek, 14/01/1966)
• Het is nauwelijks zomer en ik heb nu al opdrachten van tien artiesten voor grote carnavalskrakers. (Rinus Ferdinandusse: En het hoofd werd op tafel gezet. Een redelijk vrolijk familie-verhaal. 1970)
• Een fantastische carnavalselpee met maar liefst 14 nieuwe krakers zoals 'Den Uyl is in den olie, Kiele kiele Koeweit (uit Farce Majeure), Zallemenut een keertje overdoen, Jongens met rooie streken, Geld (uit Citroentje met suiker), Het Olied, Joekelille en Kinderhempje. (advertentie in Leeuwarder Courant, 08/02/1974)
• Herr Domino wordt vakkundig bijgestaan door vijf saxofonisten uit de misthoornklasse. Ze gaan het hele rijtje ouwe krakers af. (J..A. Deelder: Modern passé. 1984)
• ... een kraker voor bruiloften en partijen. (Vinyl, november 1986)
• Echte krakers in de hitparade maken ze niet meer de dames Dolly Dots. (Club, september 1987)
• Herr Domino wordt vakkundig bijgestaan door vijf saxofonisten uit de misthoornklasse. Ze gaan het hele rijtje ouwe krakers af. (J.A. Deelder: Modern Passé. 1988)
• Aalstenaar Van Moorter, van niks vies, neemt zelfs twee carnavalskrakers met keizer Kamiel op, om op te janken tegen de Waggelkontenboogie en het Tietentettenlied, die ze wel op Radio Ajoin maar niet op de VRT mogen draaien. (Thomas Blommaert: Ik was nog nooit in Zelzate geweest. 2010)
• Ik cover bij elk optreden een paar krakers van Raymond van het Groenewoud. (Stijn Tormans: Verhalen en reportages. 2010)
• Haar mooiste kraker is Sjakie van de Hoek (1975), naar Next-Door Neighbor’s Kid van de Amerikaanse country-artiest Jud Strunk, een song over een schelm met een gouden hart. (Peter Van Dyck: Watskeburt, Lage Landen? 2019)

2) (1906) (Barg.) inbreker.

• Kraker: inbreker. Hij stond bekend als een kraker. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• In een prikkelende en ijdele zelfverheffing, waande Frans zich al heer en meester over een stoet van bekende krakers, die hij allemaal door zijn verstand en zijn scherpe hekeling, aan zijn wil onderwierp. (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1924)
• Waardering had de commissaris niet bijzonder veel voor de mannen met wie hij jarenlang het gevecht voerde. Alleen voor de grote krakers heeft hij nog wel eens een goed woord en dan natuurlijk voor de mannen onder hen die soms met de grootste offers hun lang niet altijd gemakkelijke taak volbrachten. (Leeuwarder Courant, 24/10/1951)
• Kraker: inbreker. (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

3) (1985) (comp.) persoon die inbreekt in een computerbestand; hacker.

• Krakers zijn de ridders van de computerwereld. (De Morgen, 12/10/1985)
• Op 5 mei 1970 vond de eerste Nationale Kraakdag plaats. Honderdvijftig krakers bezetten op de Herengracht en de Keizersgracht leegstaande grachtenpanden en werden er nog dezelfde dag met wapenstok, traangas en waterkanon hardhandig uitgejaagd. (Chris van Esterik: Jongens waren we. 2016)

4) (18e eeuw) (Barg.) pistool.

• (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743)
• (Isidoor Teirlinck: Woordenboek van Bargoensch. 1886)
• (H. de Seyn-Verhougstraete: Het Bargoensch van Roeselare. 1886)
• (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1934)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)

5) (1974) (Gent) drinkebroer.

• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)