Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 25-09-2021

kleunen

betekenis & definitie

(1909) (Barg.) (klinkende slagen) geven; slaan; afrossen; vechten. 'Doorkleunen op iemand' betekent: hem of haar verraden, aangeven bij de politie; doorslaan*. In de voetbalsport: er stevig tegenaan gaan. Ook: neuken. Zie ook: er naast kleunen.

• Onmiddellijk is de strijd in vollen gang en de anderen zien met waar genoegen ’t kleunen (vechten) aan, maar letten meteen op, of het gevecht eerlijk gestreden wordt. (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• Kleunen: slaan. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914) (Bargoensche woorden in 1892-94 nog te St. Truiden, Bilsen en omstreken in gebruik)
• De andere keer is het een kerel die bang is, dat-ie in elkaar zal worden gekleund door de man van z'n vriendin. (Paul A. Wilking: De roerige wereld van Pistolen Paul. 1968)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• Kleune, w.w. Vechten, slaan. Vgl. middelned. clónen, cluenen = klappen, snappen. Zie het N.E.W. onder kleunen. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Hoho, effe dimmen Boppie, anders gaan we kleunen. (Haagse Post, 12/11/1988)
• Tim doet een stap opzij, laat jullie erin kleunen en geeft jullie dekking. (Jac. Toes: De Afrekening. 1994)
• Kleunen, slaan. 'kloppen en kleunen': kloppen en slaan. (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)