Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-07-2023

kantoor

betekenis & definitie

1) (1941) (luchtv.) cockpit.

• De stuurkuip of cockpit heet tegenwoordig steevast „het kantoor", terwijl er ham en eieren op de vliegvelden uitsluitend worden aangeduid als „een driepuntslanding". (De Indische courant, 12/07/1941)
• Maar mede dankzij die overkapping kon de cockpit zich ontwikkelen van een oncomfortabele zit-, hang- of ligplaats in de koude buitenlucht tot een modern kantoor voor in het vliegtuig. Een kantoor volgestouwd met de nieuwste snuifjes op technisch gebied om de mens zo veilig, aangenaam en efficiënt mogelijk door de lucht te vervoeren. (Leeuwarder Courant, 20/11/1987)
• (Onze Taal, juli/ augustus 1992)

2) (18e eeuw) (euf.) openbaar toilet, waar homoseksuele mannen elkaar konden treffen.

• kantoor, in de achttiende eeuw de bijnaam voor openbaar toilet, het sekreet, waar seksueel contact mogelijk was. Stelt iemand je voor om mee te gaan naar ‘het kantoor’ dan bedoelt hij een publiek sekreet. (Marcus, 1984:13). (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)

3) (1920) (meestal verkleinvorm) (euf.) toilet.

•Wanneer pot niet fatsoenlik meer klinkt, gaat men zeggen pot de chambre of op z'n Frans pot, maar ook dit wordt weer vervangen door: een zeker meubelstuk, een nuttig huismeubel. Een aardig voorbeeld hoe snel dergelijke eufemismen voor nieuwe moeten plaats maken, leveren de vele woorden voor ‘een zekere plaats’: geheim gemak, heimelikheid, pleti, afgekort tot plé of pl, bestekamer, afgekort tot beste, sekreet, privaat, huisje of kantoortje, retirade, numero honderd, cour, toilette, cabinet, watercloset, abort, W.C. Daarnaast staan nog de schertsende omschrijvingen: tante Meijer, tante Grietje, juffrouw Eenoog, de ontvanger, de plaats waar de koning (de keizer) te voet gaat, enz. (de Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)
• Hai is noa ’t kantoor (van oetgoande rechtn) = hij zit op het privaat; (Molema) (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)

4) (1530) (sch.) vrouwelijk geslachtsdeel. Eigenlijk: schatkamer; kist waarin waardevolle voorwerpen worden bewaard.

• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Robert Henk Zuidinga: Eroticon: het ABC van de erotiek. 1990)