1) (1970) (voetb.) dribbelen.
• Kijk zo'n jongen daar nou 's staan te melken, kijk 'm nou 's staan te eieren met die bal, grote goden, kerel, geef die knikker toch af, lig toch niet te jengelen met dat ding! (Godfried Bomans: Oude en nieuwe Buitelingen. 1970)
2) (1952) (inf.) zaniken, zeuren: 'lig niet te -'. Syn.: emmeren*.
• Lenstra was aangenaam verrast. 'Juist', zei hij, 'opengooien het spel. Niet liggen te eieren. (Godfried Bomans: De onsterfelijke Pa Pinkelman, 1952)
• Maar ze maakt me ook werkelijk mesjogge door daar altijd weer over te eieren. (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• En wie zien we daar? Den Pijn zelf, die staat te urmen met een gebroken vork. Pijn, zeg ik, lig niet te eieren, maar bijt je vast an de rug van Barend, we slepen je naar de finish. (Godfried Bomans: Adviezen van een oude rot & ander sportief proza. 1988)
3) (1975) (sch.) teelballen. Vgl. Eng. sl. eggs.
• Toen een zekere Van Camp uit 10A (de Franse afdeling van de sjieke jongens en de adel) me tijdens de recreatie eens uitlachte, zei ik in plat Ant werps: ‘As g’oewe smoel nie houdt, geef ik oe sebiet ne stamp in oe eiere!’ (Jef Geeraerts: Gangreen 3. Het teken van de hond. 1975)
• Dat het ei in zijn uiteindelijke vorm zowel een vogel (een hemeldier) ter wereld kon brengen als een reptiel (een draak, een chtonisch wezen) verleende het goede én kwade, dus zowel beschermende als bedreigende eigenschappen. Maar bovenal was het een zinnebeeld van het levensprincipe, van vruchtbaarheid. Van deze laatste symboliek draagt onze huidige cultuur maar weinig sporen. Welgeteld twee termen in het bargoens, plus nog één culinaire misvatting. Testikels worden wel omschreven als 'eieren' en het vrouwelijke geslachtsdeel als 'eierkorf. (NRC Handelsblad, 10/04/1982)
• ‘Zeer goed, Toreman,’ zei ik, ‘het zijn wel gediscrimineerde guren, maar dat sluit niet uit dat we dat tuig een schop tegen hun kloten geven.’
Ik hapte naar adem en sprak toen aldus: ‘En als jullie niet maken dat je me gerust laat, worden er hier nog eieren geklutst godverdomme.’ (Herman Brusselmans: Prachtige ogen. 1984)
• ‘Die Tum.... Tum is een zeikerd,’ zei hij nog schor. ‘Volgende keer kan hij een trap voor z’n kleine eitjes krijgen.’ (A. F. Th. Van der Heijden: De gevarendriehoek. 1995)
• Op mijn bureau ligt al maanden een krantenknipsel uit mijn avondkrant. Het is een stukje van Ewoud Sanders waarin hij een opsomming van synoniemen voor het woord teelballen geeft. Dit is maar een selectie: kloten, voeten, pongels, krootjes, knikkers, klissen, eierkolen, klijsters, klossen, uien, walnoten, eieren, peren, dadels, kiwi”s, kokosnoten, kamers, zaadtubes, schalen, maggies, bonkjes, kogels, granaten, neukpatronen, harige Harry”s, japies, Henk Jannen, familiejuwelen, losse medewerkers, getuigen, kapelaantjes of piepers. (Ivan Wolffers: Heimwee naar de lust. 2007. Derde druk)
• En aangezien ik niet aangerand wil worden door zo’n halve nicht als jij wordt het volgens mij hoog tijd dat ik jou eens een flinke trap tussen je benen geef, zodat die eieren van jou meteen in je keelsgat geparkeerd worden. (René Lancee: Kanonnenvlees. 2007)
• Een trap tegen uw eieren kunt ge krijgen! zei Jules. (Monika van Paemel: De koningin van Sheba. 2008)
• Andere namen voor de testikels zijn onder andere: aardappelen, eieren, kroonjuwelen, noten, spermafabriek en knikkers. (Mels van Driel: Geheime delen. 2008)
• Tjezus, jij heb echt een paar zachtgekookte eieren in je broek hangen, kakkertje! (Sjanti Mahabier: De Keizer van Rotterdam. 2009)
• Ik scheer gelijk de oksels en mijn gouden eieren, laten we onszelf maar niet verslonzen hier, zou morgen zo maar weer eens op straat kunnen staan. (Andries Bik: Grand Hotel de Bajes. 2019)
4) (2005) (snowboarden) zie citaat.
• Eieren: bulten op je scheenbeen van slechte snowboardbotten. (Snowboardalfabet in Het Nieuwsblad, 11/04/2005)