Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-07-2023

kaffer

betekenis & definitie

1) (1858) (< Hebr. kafar: dorp) (Barg.) boer. De term werd oorspronkelijk gebruikt door Joodse veehandelaars. Een 'kafferskeete' is een boerderij.

Kaffer, boer. (Onze Volkstaal. Deel 3. 1885. Alphabetische Woordenlijst van het Bargoensch)
• Kaffer, boer, dwazerik, dwaze boer. (H. de Seyn-Verhougstraete: Het Bargoensch van Roeselare. 1886)
• Kaffer: boer. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914) (Bargoensche woorden in 1892-94 nog te St. Truiden, Bilsen en omstreken in gebruik)
• Kavver = Kaffer. In de Stad nu scheldnaam voor boer, d. i. niet-stedeling. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)

2) (17e eeuw) (scheldw.) lomperd, kinkel. Destijds door de Muzelmannen als aanduiding van een ‘niet-Mohammedaan’ en daarna voor een lid van een zwart ras in Zuid-Afrika.

• Twee dagen later kreeg Jaopien een brief van buiten. Zijn oom was gestorven en hij werd verzocht de begrafenis bij te wonen. 't Was een ongehoopte gelegenheid om eens met de ge-nietingen der politiekamer te breken. Jaoüien sprak er den sergeant-deed bij den kolonel. 't Is goed - ga maar; als je terug bent, kun je de straf verder uitzitten, satansche kaffer! (de Groene Amsterdammer, 19/10/1890)
• Dat gaat je onmilitaire verstand te boven, hè! Kaffers zijn jullie, daar! (A.M. de Jong: Notities van een landstormman. 1917)
• 'Kaffer,' schold Kruimeltje hem na, 'ka-je niet uitkijke? (Chr. van Abkoude: Kruimeltje. 1923)
• Wat? Hoort u mijn naam voor 't eerst vandaag? Kiezer - de K van Kaffer, de I van Idioot, de E van ezel, de Z van Zaniker, de E van Eend en de R van rund. (de Groene Amsterdam-mer, 04/07/1925)
• 'Kaffer,' zei hij, 'waar bemoei je je mee?' (Cissy van Marxveldt: Een zomerzotheid. 1927)
• 'De kaffers!' raasde hij. 'De brutale kwakzalvers! De honden!' (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Natuurlijk, kaffer, als je maar logisch denken kan… (Willy Corsari: Het mysterie van de Monscheinsonate. 1934)
• "Kaffers ! Wees stil !" klonk de stem uit de lucht, "dadelijk wordt de kapitein wakker en dan..." (Willy Waterman: Een woestijn raakt zoek. Een humoristische avonturenroman. 1938)
• ... kaffer en kalis zijn Bargoens van afkomst... (De Vooys: Scheldnamen, spotnamen en vleinamen. Uit: Taalkundige opstellen. Deel III. 1941)
• De oude zei: 'Ik heb die kaffer verrot gescholden.' (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• ''t Zou mooi zijn, als we de mariniers aan onze kant konden krijgen,' vond Rein; zijn ogen glinsterden. 'Dan durft er niet één kaffer op Kattenburg te komme!' (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950)
• Au! Au! Me jat! Kaffer, kijk uit wat je doet.... (Willem van Iependaal: Onder de pannen. 1952)
• Kafferse kaffer, kaffers zijn het, allemaal! (Henri Knap: Rijdt u ook zo auto. 1953)
• Hij porde de chauffeur ook geregeld in de zij en had de lieve gewoonte soms gillend over-eind te vliegen, uitbrullend: 'kijk uit kaffer', als er niks aan het handje was. (Harry Boting: Nog meer jatmous. 1967)
• Ga maar liever met ons mee terug, kaffer die je bent! (L. F. Celine: Reis naar het einde van de nacht. Vertaling E. Y. Kummer. 1968)
• "Non sodeju", vloekte Manowitscky, "hou elkaar vast, kaffers, moeten jullie verzuipen?" (Jacob Zwaan: Soldaat in Indië. 1969)
• Het soort firma dat failliet gaat als genoeg kaffers geld gedokt hebben. Bijruikers als Van Lamsweerde blijven dan meestal aan de pan hangen. (Bert Hiddema: Zwart geld. 1983)
• Zag je die kaffer kijken? Moet ie maar aan de kant gaan. (Chris Bos: De woede van de bassist. 1992)
• Toen je hoorde dat hij dood was, kaffer. (Herman Brusselmans: Ex-drummer. 1998)
• Kaffer. zn.m. Zuid-Afrikaans : plomp, onbehouwen en ongemanierd persoon, meestal een man bedoelend. Uitdr.: Da's nogal ne kaffer, seg! De term is mogelijk ingeburgerd nadat Paul Kruger ten tijde van de boerenoorlogen in Zuid-Afrika hier te lande een bezoek bracht rond de eeuwwisseling. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• Want de zelfgenoegzame putlucht die heden ten dage wordt verspreidt is niet meer te har-den. Al die bijziende, stekeblinde, belachelijke, dove, onbeholpen kaffers die zich schrijver plegen te noemen, of recensent, acteur, museumdirecteur, Marcel van Dam of stratenmaker op zee voor ons part. (Propria Cures, jaargang 112 (2001-2002))

3) (19e eeuw) (sold. scheldw.) cavalerist. Vermoedelijk verbastering van cavalerist (zie ook kafkaf) maar met de onderliggende betekenis van boer, lomperd, schooier. Duitse soldaten gebruiken ‘kaffer’ overigens om een burger, een niet-militair mee aan te duiden. Franse soldaten noemen een cavalerist un cavalo. Kijk ook onder kafkaf*.

• Kaffer (sold.) scheldn. voor de cavaleristen. (Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandse taal. 7e druk. 1950)
• (Marc De Coster: Woordenboek van Jargon en Slang. 1992)
• (Wim Daniëls: De Dikke Daniëls: Het verhaal van onze taal volgens Wim Daniëls. 2022)

4) (1995) (beurs) zie citaat.

• Kaffer: niet schrikken als die term wordt gebruikt, er zit geen racistische bijklank (meer) in; op de financiële markten bedoelen ze er een Zuid-Afrikaanse goudmijn mee, of een aandeel daarvan. (De Tijd, 09/12/1995)