Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-08-2023

japneus

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Antwerpen, spot.) fanatiek katholiek. Tegenwoordig ook: flauwe vent. De oorsprong van dit scheldwoord ligt in de haven. Toen de eerste Japanse schepen daar aanlegden, vonden de Sinjoren de Japanners zo grappig dat de (Antwerpse) benaming 'Japanezen' voor Japanners al snel werd toegepast op aanhangers van de conservatieve partij. Van Japanees naar Japneus was maar een kleine stap. Syn.: pijpenkop*; tsjeef (tjeef)*.

• Meer dan 500 japneuzen, die met u vroeger in de handen gekletst hadden, waren opgeroepen om te komen fluiten. (J. van Rijswijck: Dicht- en Prozawerken. Deel 3. 1885-1893)
• Te Gent heeten ze Tjeeven, te Antwerpen Japneuzen, Jappen of Jappers ("), te Brugge Suskesmannen, te Aalst Bokken, te Boom Kadotters, te St.-Truien Pagadders. (De Tijdspiegel. Volume 46. 1889)
• (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• japneus, Zuidnederl. Spotnaam voor clericaal. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• Haar hele familie was notoir wat men noemt overtuigdkatholiek. Godverdommese djapneuze, zei mijn vader meesmuilend, het stinkt daar overal naar keersvet. (Jef Geeraerts: Gangreen 3. Het zevende zegel. 1977)
• Katholieken: jappers, japneuzen, pilaarbijters, kadodders, kerkuilen, pijpekoppen, pijpeplakkers, flambeeuwdragers, processiefrakken, japkloppers. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• 'Japneus' is een typisch Antwerpse scheldnaam voor 'aanhanger van de katholieke partij': niemand is erg zeker over de oorsprong van deze leuke spotroep. (flaptekst van Georges Ade: Uit het schrijfboek van een japneus. 1988)
• .... dat men ons japneuzen heet, kan ons geen kloten schelen. (Hubert Lampo: De man die van nergens kwam. 1991)
• Japneus, katholiek (ook: pijpenkop). (Claire van Putten: Antwerps zakwoordenboek. 1993)
• Japneus: spotnaam voor aanhanger van de katholieke partij, ook japstok, japper, enz. (Jack de Graef: Het Antwerps Dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999)
• Zjap, zjapneus, zjapper. zn. m. spotnaam op aanhanger van de vroegere katholieke partij. Is ons blijkbaar uit Antwerpen aangewaaid. Ten overstaan van 'Sussen' en 'Kattekoppen' is de gebruiksfrequentie van 'zjappen' en 'zjapneuzen' gering. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• ne zjapneus : oorspronkelijk een scheldnaam voor een politicos van christelijke signatuur, inmiddels algemeen gebruikt als `flauwe vent' (Georges De Schutter & Jan Nuyts: Taal in stad en land. Stadsantwerps. 2002)
• Punt één voor de nieuwe Antwerpenaar: een machtig Vlaams Blok maakt je eigen politieke overtuiging irrelevant, je kiest nog enkel voor of tegen de meerderheid. Dat heeft ook voordelen. Plots vind je iedereen aan jouw kant van de kloof sympathiek. Li-beralen en christen-democraten: heerlijke mensen zijn het. Democratische Vlaamsnationalis-ten, ik zie ze graag. Socialisten? Groenen? Om te knuffelen. In elke partij zitten goeie men-sen. In de tijd van mijn ouders, overtuigde socialisten, was het niet waar geweest. Kaloten, japneuzen, baby-Thatchers; iedereen die geen socialist was, was te mijden. Ironisch genoeg heeft het Blok ons veel verdraagzamer gemaakt. (De Standaard, 15/06/2004)
•Jap, japneus, japper: klerikaal, kwezel, aanhanger van de katholieke partij, (ook) de katholieke partij. Spotnaam. Vgl. Ovl. tseef, seef, dzeef < Joseph met dezelfde betekenissen. Zjapneus < Zjaponees, Fr. japonais. Het als scheldwoord voor de voor Antwerpenaren lelijke Japanners of Jappen werd overgedragen op de landelijke buitenkiezers, die meer traditioneel voor de katholieke partij stemden (De Schutter). BEW 222. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)