Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-09-2022

partij

betekenis & definitie

1) (1979) (oorspr. jeugd) ter versterking: erg, in hoge mate. Bijv. een partij link.

• een partij treurig - als niet zo'n beetje treurig. Leiden. (NRC Handelsblad, 10/03/1979, over jeugdtaal)
• Ik ga nu naar dat oubollige bruine toneelartiestencafé hiernaast teneinde een goudgele rakker te vatten, een licht alcoholische versnapering kan ik wel gebruiken na die partij hoogdravend artistiek gelul. (Wim T. Schippers: Kutzwagers. 1984)
• Partij: versterker: een partij link. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• We werden gereden door een chauffeur ‘met een platte pik’ en dat kind was me een partij lelijk! (Frans van Es: Who the fuck is Frans van Es? Een greep uit het leven van een marineduiker. 2002)
• Kan ik haar meteen mijn Jan Janssen-laarsjes laten zien. Die zal me een partij stinkjaloers zijn, vooral als ik haar vertel dat ik die voor een prikje in Antwerpen heb gekocht. (Peter Drehmanns: De schrijver en zijn meisjes. 2011)
• Ik had net zo goed de trap kunnen nemen, echt, ik zweet als een otter en heb me een partij dorst, dat wil je niet weten. (Heleen van Royen: Verboden vruchten. 2012)
• ‘Die Klaas z’n vrouw is een partijtje lelijk,’ zei Van Aalst zonder te kijken of Klaas al ver genoeg was om het niet te kunnen horen … (Jerry Hormone: Het is maar bloed. 2016)
• Partij gezeik gehad. Familie kwaad, baan kwijt en bedreigingen aan de deur. (Freek van Kraaikamp: Elitepauper. 2018)
• Die gozer heeft me daar een partij kapsones! (Jiska Duurkoop: Straatpraat. Hoe moderne straattaal Nederland verenigt en verdeelt. 2018)

2) (16e eeuw) (euf.) schaamdelen, in het bijzonder het mannelijk lid. In Vlaanderen: partie. 'Een stamp in zijn partie.'

• Een kanker aan de partie. (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch idioticon. 1873)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)
• Partie. mannelijk geslachtsdeel. Steunde partee = staande partij, d.i. penis in erectie. Men zegt ook: ne stave (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Een brouwersgast verklaarde bijvoorbeeld in 1782 dat hij Stefaan Janssens mee naar huis begeleidde. Toen hij onderweg zijn gevoeg wilde doen, had Stefaan “sonder iet te seggen, sijne partije vastgepakt”. Hij stootte hem meteen weg en zei “dat hij met sijne vodden geene affairen en hadde”. (Wannes Dupont e.a.: Verzwegen verlangen. Een geschiedenis van homoseksualiteit in België. 2017)

< >