Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-08-2020

interieurverzorgster

betekenis & definitie

(1965) (euf.) poetsvrouw; schoonmaakster. De term interieurverzorgster geeft meer status aan het (door velen nog als minderwaardig beschouwd) beroep. De Duitsers gebruiken het eufemisme 'Bodenmasseuse'. Engelssprekenden hebben het over een 'domestic' (een diplomatische verdichting van domestic servant) of gewoon over een 'cleaning person' (meestal een vrouw maar 'cleaning woman' klinkt te denigrerend).

• De statuszoekerij in taal houdt, eenmaal begonnen, nooit meer op. Kwekerij A was vroeger een kwekerij; nu heeft de kweker een bord op zijn hek gespijkerd met Tuincentrum A. De stoffeerder is via de woninginrichter een interieurverzorger geworden. (Onze Taal, oktober 1965)
• Waarom zouden we iets wat een naam heeft, voor hetzelfde geld niet een mooiere naam geven. Mensen zijn daar ontzettend knap in. Een handelsreiziger heet al lang een vertegenwoordiger, de ambtenaar O.M. werd officier van justitie, de dienstbode assistente in de huishouding, de ambachtsschool LTS, de UTS werd MTS, wie vroeger naar les ging op de kweek volgt thans college aan de paedagogische academie en dezer dagen hoorden we een randstedelijke mevrouw haar werkster betitelen als 'onze interieurverzorgster'. (Leeuwarder Courant, 08/11/1970)
• Een hulp in de huishouding, vroeger onomwonden 'werkster' genoemd, wordt tegenwoordig wel met het humoristisch eufemisme 'interieurverzorgster' aangeduid.... (Annemarie Oster: Een vrouw van de wereld. 1981)
• De dame aan de bar was, te oordelen naar haar kelig timbre, niemand minder dan zijn interieurverzorgster Floor Pluus. (Haagse Post, 20/09/1986)
• Er bestaat op de redactie een merkwaardig dédain jegens een bepaald soort berichtgeving dat zich met het gewone-mensennieuws bezig houdt, nieuws dat mogelijkerwijze ook onze 'interieurverzorgster' zou kunnen interesseren. (De Groene Amsterdammer, 16/10/1996)
• Dat Sjiel in een tijd dat een werkster geen werkster meer was maar een ‘interieurverzorgster’, van poetsnimf sprak, moest als een speelse, nog net toegestane concessie aan de goede, oude tijden worden uitgelegd. (A.F.Th. van der Heijden: Onder het plaveisel het moeras. 1996)
• Ruurd Hielkema van marktonderzoeksbureau Trendbox heeft een plausibele verklaring. Toen de beschaving oprukte, ging een schoonmaakster een werkster heten. Na verloop van tijd betekende werkster eigenlijk weer gewoon schoonmaakster. Daarop ontstond behoefte aan weer een nieuwe naam. Een die iets meer status gaf. Dat werd interieurverzorgster. Ook een interieurverzorgster is inmiddels weer gewoon een schoonmaakster. (De Groene Amsterdammer, 31/03/1998)
• De interieurverzorgster was een voorbeeld van de eufemisering van de taal, die overal om zich heen greep. (Chris van Esterik: Jongens waren we. 2016)
• Het was Aïssa: een van de twee schoonmaaksters, of interieurverzorgsters, van Battjes & Partners. (A.F.Th. van der Heijden: Kwaadschiks. 2016)