Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-04-2021

hoofdpijn

betekenis & definitie

1) (1991) (euf.) menstruatie; excuus van de vrouw (of wanneer schertsend: van de man) om geen seks te moeten hebben.

• Hoe kan het ook anders, What To Do When Hé Has A Headache?, het eerste boek over dit onderwerp komt uit Amerika. Een handleiding voor vrouwen die treurig of vol misprijzen tegen de rug van hun man aankijken, verlangend naar een stevige vrijpartij. De auteur, Janet L. Wolfe, is sekstherapeut en adjunct-directeur van het Institute for Rational-Emotive Therapy in New York. Voor de vrouw wier man altijd hoofdpijn voorwendt nèt op het moment dat ze in bed stappen, heeft Wolfe 1001 ingewikkelde en minder ingewikkelde tips. (NRC Handelsblad, 31/03/1993)
• Zonder klagen of verpinken ondergaan ze menstruatie, bevallingen. ... Die hardnekkige legende van 'nee schat, vanavond niet, ik heb hoofdpijn' is flauwekul. (Paul Verhuyck: De binnendienst. 2011)

2) (1912) (inf.) zorgen; ergernis.

• En niet zóó lang geleden hadden de „ramschers" van een winkelier, die „hoofdpijn" had een partij goed gekocht. Het goed was op de kar geladen, toen onder de „vampyrs" — ook vrouwen zijn er onder — groot misbaar ontstond. We zijn bekocht, schreeuwden ze door elkaar. Breng het weer in den winkel terug. Het is veel te duur. De winkelier, die in de „sereife" (brand) zat, liet het goed, toen zij aanstalten maakten den wagen weer te ontladen, tegen een veel minderen prijs, dan was overeen gekomen. (Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 19/01/1912)