Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 26-01-2021

hij moet oom zeggen tegen het hek van Artis

betekenis & definitie

(1951) (sch.) gezegd tegen iemand die met een nieuwe kennis wil opscheppen.

• In de kolommen die sinds ongeveer een half jaar vooraf gaan aan dit hoekje rechts onderaan op pagina 2, is eergisteren de Amsterdamse uitdrukking gesignaleerd: „Hij moet oom zeggen tegen het hek van Artis en tante tegen het bootje van half 11". De redactie van „Onder de keizerskroon" zat ln haar maag met dit gezegde en vroeg haar lezerskring om uitleg. Vandaag kwamen er twee brieven, een uit Amsterdam en een uit Oss. De eerste luidt: „Toen ik ongeveer 20 jaar was — en dat is nu 45 jaar geleden — bestond reeds de uitdrukking: „Hij moet ome zeggen tegen het hek van Artis". Als een van de vrienden bijvoorbeeld vertelde dat hij met een bepaald iemand had kennis gemaakt, dan zei iemand van zijn toehoorders: „O, die ken ik allang. Hij moet ome zeggen tegen het hek van Artis." En een ander zei dan weer: ,,Ja, en hij heeft een tante met een ringbaardje", of: „Ik heb gehoord dat hij olienootjes lust" of: „Was zijn moeder niet een klein zwart metselaartje?" Al die uitdrukkingen hadden geen enkele betekenis. Er kwamen er hoe langer hoe meer, die de een of ander zomaar bedacht, jongensachtige gijntjes, alleen maar bedoeld om iemand die met zijn nieuwe kennis wil opscheppen dwars te zitten." En uit Oss schrijft een lezeres: „De door u genoemde uitdrukking bezigt men als men een familieverhouding moeilijk kan omschrijven, ook als iemand daar wat langdradig over uitweidt. Mijn vader was een volbloed Amsterdammer geboren in 1866. Hij liet zijn wieg schommelen op de Eilanden en kwam later niet verder „da beis" (d.i. de straat, red.) uit dan de Oosterparkbuurt. Tot zijn dood toe heeft hij alles bijnamen gegeven en hij placht altijd te zeggen: „Hou er maar over op, ik weet het al. Hij moet ome zeggen tegen de leuning van de Dageraadsbrug." Dat was voor ons het sein om verdere explicaties achterwege te laten. Mijn vader zei tegen een lange man en een kleine vrouw: „Kijk, een lange man met een kaartje", wat zijn oorsprong vond in de oude reclame om kaartjes bij het brood te geven. Honderd kaartjes gaven dan recht op een Paasbrood. En tenslotte zei mijn vader, als hg een lange man alleen zag voorbij komen: „Hé, daar gaat lijn 3," (Algemeen Dagblad, 17/01/1951)

< >