Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-02-2023

hengst

betekenis & definitie

1) (1906) (Barg.) klap, slag: 'een hengst voor je treiter.' 'Een hengst schokken': een kopstoot geven. Reeds bij Köster Henke. De volkstaal kent o.a. volgende syn.: accent* circonflexe; appeltaart*; baffer(d)*; baffetoen*; bats*; das*; handfeest*; handgeld*; hijs*; kegel*; knakker*; knurf*; koof*; lik*; optater*; opsecretaire*; peer*; peuter*; pit*; poeier*; pomp(erd)*; ram*; ruiker*; smoelpeer*; spetter*; stuiter*; trawaffel*.

• Was ik al 'n half jaar fan 'm of... Stong 'k tóch te griene fan de pest hè!... Maar ikke stil... Komp 'r me kerel van nou hè?... Seit ie: God sal mijn een hengst schokke... wà bier je, seit ie?... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• En als ik aandring mot je me een hengst voor m'n kop geven. (Simon Carmiggelt: Oude mensen. 1963)
• En hij geeft me een hengst voor me kop. (Simon Carmiggelt: Morgen zien we wel weer. 1967)
• Moeder gaf hem meteen een paar hengsten voor ze kokosnoot. (Haring Arie: Recht voor z'n Raap. 1972)
• ... en dan geef ik je een hengst, waar ze bij jou in dat k-k-kinderteh-h-huis gemalen poppestront met ui van lusten ... (Yvonne Keuls: Jan Rap en z'n maat, 1977)
• Ik draag rechts maar ik sla links. Had hem een hengst op zijn smoel gegeven. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• Ik gaf 'm een paar hengsten op z'n kop. (Simon Carmiggelt: Vroeger kon je lachen. 1977)
• Ik weet niet waar jij zit, maar ik heb kamer nummero negen en je ken beter zo ver mogelijk de gang in verhuizen, want je lijpe smoel staat me niet aan en als je daar iedere keer mee langs mijn kamer moet, dan ken het weleens wezen dat mij dat knap gaat vervelen en dan geef ik je een hengst waar ze bij jou in dat k-k-kinderteh-h-huis gemalen poppenstront met ui van lusten…’ (Yvonne Keuls: Jan Rap en z’n maat. 1977)
• Zal ik die zeikerd een hengst geven? (Heeresma's Francis Pax Omnibus. 1980)
• Ik had 'm helegaar niet gezien, maar hij mij wel, en stiekem gaf ie achter me telkens een hengst an die plank. (Ben Borgart: Levend cargo. 1983)
• Zijn gebrul van ‘Geef hem een hengst, Nico’ was tot in de verre omtrek te horen. (Helga Ruebsamen: Op Scheveningen. 1988)
•…. jij soms, Ferron? denk erom, hoor, dat intellectuele gezeik daar heb ik even geen behoefte aan - anders over denkt die kan zó, baf! een hengst voor zijn kanis krijgen en geef mij nog een stelletje, Henk, want ik wor spuugzat van dat zootje hier… (Louis Ferron: De Walsenkoning. 1993)
•‘Schijnheilig jezuïetensmoel,’ schreeuwde ik. ‘Ik zou je een hengst moeten geven.’ (Atte Jongstra: De tegenhanger. 2003)
• Hij pakte de asbak op waarmee hij Steven bij zijn vorige bezoek een hengst had gegeven. (Pieter Bart Korthuis: Penoza. 2010)
• Ze gaf hem met haar elleboog een hengst tegen zijn kaak. (Lydia Rood: Kus me. Kus me niet. 2011)
• En als de buurvrouw door haar vent in elkaar werd geslagen, hoefde ze maar op de muur te kloppen of hij kwam haar echtgenoot een hengst verkopen. (Katja Schoondergang: Bewezen diensten. 2011)
• … want plots schiet Lucien overeind en geeft een hengst op de neus van Jan De Cock … (Geert Colpaert: Het boek der ontwenning. 2013)
• En op het moment dat jij kwaad wordt en er iets van zegt, staat er een tough guy voor je, die zich omdraait en je een hengst verkoopt. (Marieke van der Pol: Voetlicht. 2013)
• Ik kan ‘m geen hengst voor z’n digitale kop geven, ik bevind mij immers in een zakelijke omgeving. (Ina Hollander: 50. Vijftig colums gebundeld in één boek. 2015)
• Ik kreeg een enorme hengst in mijn gezicht… (Astrid Harrewijn: Drie vrienden, een huis (en een klusjesman). 2016)
• De man schoot als een raket omhoog uit zijn draaistoel en ráng! een vuist tegen mijn hoofd en ráng! nog een hengst in mijn gezicht en knál! tegen de muur gekwakt. (Willem Nijholt: Een ongeduldig verlangen. 2016)

2) (1960+) (Barg.) klant van een hoer; iemand die de bordelen langsloopt.

• Ze woonde in ‘n steegje vlakbij en het was ‘n hoerenkast. Op de trappengangen kwamen we hengsten in donkere schaduwen tegen. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Annie, die nog niet zo lang in het ‘leven’ is, komt ook naar buiten. ‘Wat is er, Riek, waarom schreeuw je zo?’ ‘Och,’ zegt Riek, ‘die hengsten, daar heb je maar last van. Het is altijd maar kijken en nooit kopen,’ en ze schreeuwt nog eens: ‘Hengst!’ (A.C. Baantjer: Het mysterie van de doodshoofden. 1964)
• Af en toe zag ik hotelklanten langsschuieren of hengsten, hoerenlopers, die gauw de andere kant opkeken als ze langs de keuken moesten om met de meiden naar boven te verdwijnen. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966)
• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
•... een of andere hengst uit de Peel die na lang wikken en wegen een toegangskaartje wou hebben. (Ben Borgart: Blauwe nachten. 1978)
• Er bestaat mijns inziens geen wezenlijk verschil tussen het almaar langs raamhoeren lopen (wat in het vakjargon “hengsten” wordt genoemd) en dit niet-aflatend contact zoeken met thuisprostituees. (Ischa Meijer: Hoeren. 1979)
• Riek ziet hem die avond al voor de tiende keer voorbij haar raam schuiven. Ze loopt naar buiten en roept: ‘Hengst, vuile hengst!’ (A.C. Baantjer: Het 8ste Wonder. 1987)
• Lopen jullie nou es door, smerige hengsten. (Frans Pointl: Rijke mensen hebben moeilijke maten. 1993)
• De meeste hengsten die je gisteren zag, zie je vandaag ook. (Louise Fokkens: Ouwehoeren. Verhalen uit de peeskamer. 2011)
• Want het einde van het liedje is dat ze heel graag binnen willen komen, maar dat ze óf hun portemonnee in de auto hebben laten liggen, óf dat ze eerst nog even moeten pinnen. Dat zijn Hengsten, zo noemen we die types hier. Die varkens rukken zich vervolgens om de hoek af en zie je never nooit meer terug. (Patricia Perquin: Achter het raam op de wallen. 2012)
• Ik zit er soms op te letten als ik weer zo’n smeerlap, van wie ik precies weet wat die betaalt en wat daarvoor verwacht wordt, naar haar deur zie lopen. Zelfs de grootste hengsten haalt ze binnen. (Valérie Lempereur: Patricia achter het raam op de Wallen. 2022)

3) (17e eeuw) (inf.) wellustige, energieke man; oversekst persoon. 'De hengst van Kralingen' was de bijnaam van oud-premier Ruud Lubbers toen hij in Den Haag werkzaam was.

• Een lichtmis, zei Asquit. Een vrouw voor nachthengsten, een tampindoper, een ... (Rudolf Geel: Een afgezant uit niemandsland. 1968)
• Dat de bolsjewieken vrouwen en jonge meisjes met pelotons tegelijk verkrachtten en aan de muur nagelden, dat de vrouwen zich door bronstige hengsten of stieren moesten laten bespringen. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• Er vielen woorden (de arts vond Jo een ‘autoritaire hengst’) en tranen. Tussen Jo en de dokter -volgens boze Eygelshovense tongen een man met een ‘gouwe piemel’, want van het type rokkenjager - is het sindsdien niet meer goed gekomen. (HP/ De Tijd, 07/08/1992)
• Zo'n bink die nog iets heeft van de stoere hengst. (Jos Vandeloo: Mannen en vrouwen. 1995)
• Ik ken een jongen die bezig is het hele alfabet af te werken in bed. Als hij klaar is wil hij al die dames (van Antje tot Zoë dus) uitnodigen, met hem als enige hengst daartussen. (Lydia Rood: Zij haar zin. 1996)
• Op zijn gemak kwam Lionel binnen wandelen, een Ghanees uit Washington D.C., een Zwarte Hengst waar de levenslust van afspatte. (Willem Bijsterbosch: Van de wachters. 1997)
• Dergelijke clubs worden namelijk gefrequenteerd door jonge hengsten, aanstormende twintigers die zich graag uitgebreid ontfermen over rijpere vrouwen. (Menzo, juni 2002)
• Las gisteren dat Dominique Strauss Kahn (DSK) van triootjes hield. Hij met twee dames. Dat u niet denkt dat hij nog een andere bejaarde hengst in het hotelbed duldde. (Youp van ”t Hek: Wie verstaat er Kips? 2011)
• Ik transformeerde me tot sexy vamp, vastbesloten om deze pretentieuze hengst te vleien en er zo snel mogelijk vanaf te zijn. (Erika Cool: Update. Mijn verleden als pornoactrice. 2017)

4) (19e eeuw) (inf.) in allerlei samenstellingen zoals collegehengst*; voshengst*.

•Hij is den kring vreemd waarin hij leven moest. Hij is hem van geen nut hoegenaamd en alleen goed om dictaten uit te leenen, daar hij tot het zuiverste ras behoort der collegie-hengsten. (Johannes Kneppelhout: Studenten-typen. 1839-1841)

5)(begin 20e eeuw) (scheldw.) ruw, onhandig of dom persoon.

• Waarom laat die hengst de fiets nou niet hier? (Simon Carmiggelt: Je blijft lachen. 1968)
• Ik ben niet in overtreding, en dat kun jij nu niet meer zeggen. Domme hengst. (Vrij Nederland, 08/10/2005)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

6) (1983) (spoorw.) bijnaam van een bepaald type locomotief (vanwege hetzelfde temperament).

• Volgens het woordenboek is locomotief' vrouwelijk, maar mag mannelijk worden gebruikt. De machinisten zagen de locomotief mannelijk zodra kracht en vermogen ter sprake kwam: beul. Bello, Dempsey (Amerikaanse bokser), hengst, of bij uitdrukkingen voor het stinken van de locomotief: zware tabak roken, uit zn strot stinken. Vrouwelijk als het ging om nukkige eigenschappen, het onvoorspelbare van de locomotief: het is net een wijf, om koosnaampjes: Josefien, juffrouw. De ketel van de locomotief was een kind of jong dier, dat de borst moet hebben. (Trouw, 26/03/1983, over de vaktaal van stoommachinisten)
• (G.J. Paulus & K. Worp: Op de stoomlocomotief. 1985)
• (Wim Daniëls: Werk-woorden. Foempen. Bram-pijn en andere bijzondere woorden in bedrijven en instellingen. 1997) p. 33