1) (1987) (spoorw.) spoorlijn; traject.
• De machinist, die vanavond, zoals dat in het jargon heet, de slag Den Haag CS- Haarlem heeft, heeft me ter hoogte van Heemstede gewaarschuwd: achter de flauwe bocht liggen de twee gevreesde punten, die menige „meester" (erenaam voor machinist) „het zweet in de handen" brengen. (NRC Handelsblad, 07/02/1987)
• Kort voor de reis naar Haarlem was ik in de kantine in het Haagse Centraal Station, waar machinisten en conducteurs tussen de „slagen" door koffie drinken. (NRC Handelsblad, 07/02/1987)
2) (1940+) (wielr.) kijk onder de uitdrukking 'in de slag zitten'.
• Voorbeelden van woorden die (vrijwel) enkel in het dialect gebruikt worden zijn arrivée (‘finish’), délégué (‘wedstrijdcommissaris’), interclub (‘interclubwedstrijd’), domestiek (‘knecht, renner die rijdt in dienst van een andere renner’), slag (‘een samenwerking van renners om de kansen van een concurrent te breken’ Dewitte 1991: 75), trein (‘ontsnapping’), koersebaai (‘tricot’), een gat toerijden (‘een kloof tussen verschillende renners overbruggen’), derbij komen (‘inhalen’). (Taal en Tongval. Jaargang 49. 1997)