Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-07-2020

griepen

betekenis & definitie

(1927) (inf.) kankeren, mopperen; kritiek uitoefenen, vervelend doen. Oorspronkelijk soldaten- en marinetaal? Vgl. ook Amerikaans slang 'to gripe', in dezelfde zin gebruikt. Syn.: azijnzeiken*; bitchen*; eieren*; eikelen*; emmeren*; etterbakken*; fucken*; gallen*; hassebassen*; kalegezichten*; kankeren*; klepzeiken*; klieren*; klootvinken*; klootzakken*; kutkauwen*; lazerstenen*; mekkeren*; melken*; mieren*; neuken*; neukepitten*; ouwezakken*; pijpen*; pijpzeiken*; pikkeneuren*; sappelen*; seibelen*; shitten*; sodemieteren*; urmen*; zeiken*; zeikstralen*.

• Griepen, kankeren. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Henkemans had gezien dat de matroos Waslander J. met flapperende oren stond mee te luisteren, toen die jonge Van Delle tegen die meneer Boelie stond te griepen... (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• Vanmorgen zeg ik: Rietje, wat zit je toch te griepen? Is er iets? (Alfred Kossman: Hoogmoed en dronkenschap. 1981)
• Smallenbroek was er de man niet naar om lang na te ‘griepen’. (Maarten Schakel: De laatste der mannenbroeders.1982)
• Kankerend en griepend deed hij wat karweitjes voor dorpsbewoners: metselwerk, letters schilderen en dergelijke. (Joop Waasdorp: De verhalen. 1989)
• Het rijkeluisje zit in een reclamefilmpje maar te griepen aan tafel over dat vliegtuig dat het niet doet. (Vrij Nederland, 30/09/1989)
• Wéér datzelfde stelletje familieleden en verplegend personeel, dat met zoooo'n muil zit te griepen... (J.A. Deelder: De T van Vondel. 1990)
Gloeiende gloeiende, wat zitten jullie nou te griepen. (Gerdy Van Der Stap: Nestspel. 1994)