griepen
(1927) (inf.) kankeren, mopperen; kritiek uitoefenen, vervelend doen. Oorspronkelijk soldaten- en marinetaal? Vgl. ook Amerikaans slang 'to gripe', in dezelfde zin gebruikt. Syn.: azijnzeiken*; bitchen*; eieren*; eikelen*; emmeren*; etterbakken*; fucken*; gallen*; hassebassen*; kalegezichten*; kankeren*; klepzeiken*; klieren*; klootvin...