Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-04-2024

graantjespikker

betekenis & definitie

(1888, vero.) (sch.) drinkebroer.

• Half achter juffrouw Jalings breede schouders verborgen, giegelt vrouw Daters: ‘Hij heit 'm te pakke van middag!’ en luid zegt ze: ‘Ouwe graantjespikker, ga maar naar Walten; die zit zeker al met smart op je te wachtte. (Justus van Maurik: Papieren kinderen. 1888)
• ‘Draai je oogen nog ereis achterste voren, ouwe graantjespikker; d'r staat een halve taaie borrel voor je klaar!’ gilt een derde, die boven op de galerij met alle geweld zit te stampen en te applaudisseeren - ‘omdat 't zoo afgerazend mooi is.’ (Justus van Maurik: Oude kennissen. 1909. Tweede druk)
• Men zegt: „Hij heeft den Prins gesproken; hij is tipsy; vet; zalig; sikker; kachel; lijk; hij heeft spraakwater in; is boven zijn bier; over zijn theewater; buiten westen; bestoven; hij heeft de hoogte; een stuk in zijn kraag; een nat zeil; een bok aan een touw; hij is van de natte gemeente; een nathals; een drankorgel; een sikkerlap; hij is dronken als een zwijn; snip; kartouw; hij weet van hemel noch aarde; ’t is een proppenschieter; graantjespikker; neuriebak; hij heeft een roes aan; hij zuipt als een tempelier; hij ligt voor merakel; haveloos als een zatlap; omdat hij te diep in het glaasje heeft gekeken; hij is afgelaaien; als ’n drankwagen; hij kan op z’n beenen niet staan; niet over de streep loopen; hij komt van Schiedam… (Eigen volk; algemeen tijdschrift voor volkskunde (folklore) en dialect voor Nederland, Oost- en West-Indië, Vlaanderen, Zuid-Afrika en Noord-Amerika. 1936)