Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-03-2023

goedgevuld

betekenis & definitie

(eind 19e eeuw) (euf.) dik. Oorspr. gezegd van zaken: een kussen, een portefeuille enz. Syn.: corpulent*; fors* gebouwd; gezet*; presentie* hebben; volumineus*.

• Die bruinroode wangen, welbekend bij zomerzon en herfstwind, die schitterende oogen, dat weelderige haar, die aardige, goedgevulde gestalte… (Johanna van Woude: Een Hollandsch binnenhuisje. 1895)
• Wethouder Bakker (draait) langzaam z'n roodgeaderde, goedgevulde gezicht naar Theun toe. (Jef Last: Zuiderzee. 1934)
• Gelukkig had jonkvrouwe Pipsch een goedgevulde figuur, zoodat het touw brak en zij met zooveel kracht in de armen viel van Korenvliets tuinman, de heer Duistergast, die daar toevallig voorbij kwam, dat zij een maand of wat later door den ouden Pipsch werd verstooten en met Duistergast, wat laat maar overigens vastbesloten, welhaast reeds gedrieën naar het altaar schreed.’ (Leonard Huizinga: Adriaan en Olivier. 1939)
• De opgelegde heupzakken doen haar dikker schijnen dan ze is; geen probleem, want de Cubanen houden van goedgevulde vrouwen. (De Gids. Jaargang 131. 1968)