Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-09-2022

flik

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (Barg.) krant; spel kaarten. Syn.: bijbel*; duivelsspel*; flep*. 'De flik leggen': een potje kaarten. 'Met de flik pezen': kaartspelen.

• Leentje Cornetje liet mij in den brand, maar daar mij de manke voor tijdverdrijf met de flik (kaart) en de daaijen (dobbelsteenen) had leeren omgaan, om bij eene verschutting (betrapping) geen gebrek te lijden, wanneer ik met de kaffers (boeren) in aanraking kwam, maakte ik weldra van zijn onderwijs gebruik en verdiende binnen weinige dagen een pet vol bajes moos (fictieve munt) en werd 14 dagen later de gabber (makker) van Polsbroeder Hein, die geldschieter en kleine kantinehouder was... (Conrad Jacobus Nicolaüs Nieuwenhuis: Mijn verblijf in de gemeenschappelijke en afgezonderde gevangenis. 1858)
• Kees is een jongen, die met de flik peest (met de kaarten werkt). (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Toen begon Knakworst nog eens ‘plechtig’ te verklaren, dat de heele fladder-familie van Hannes met Nade-Kale incluis, niet zoo slim was als het vlooie-jeukertje van zijn kleine eenjarige meid,... dat die meér wijsheid lurkte uit haar duim dan... dan... Hannes uit de grootste flik. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. Tiende druk. Eerste druk 1914)
• Stond den volgenden morgen in de flik, dat iemand vermoord was of plotseling verdwenen, dan schoten zij, Frans en de bende, ongevraagd naar voren, renden zij regelrecht op huis, hotel of pension van den verdachte aan... en de ontmaskering van den schurk-met-het-stukgesneden-lijk zou het stouthartige werk geweest zijn van Frans-met-de-bende...... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Peezen met de flik daarentegen betekent weer werken met de kaarten. (Rotterdamsch Nieuwsblad, 06/05/1925)
• Flik, (Barg.) krant; spel kaarten. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
• Weet je, hoe de jongens van de vlakte jouw krant noemen? Een flik. Daar zal wel een labe van in de flik steunen, zeggen ze, als er hier of daar een flinke kraak gezet is. (De nieuwe Nederlander, 09/04/1947)
• Met de flik: Bargoens — dat is dieventaal — van ± 100 jaar geleden. Het betekende zoveel als: met behendig kaartspelen zijn geld verdienen. Pezen is hier gespannen werken (met de (in-)spanning waarmee pezen worden gespannen); flik voor kaartspel is van onduidelijke herkomst. (het Vrije Volk, 26/06/1989)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• (Rien van den Broek & Ad Kerstens: Van aaszak tot zwabber. Woordenboek van de kaartspeler. 2018)

2) (1970) (inf., vero.) homoseksueel persoon. Zie opmerkingen onder flikker (2)*.

• Flik, homosexueel. (Rouke G. Broersma: Recht voor z’n raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)

3) (1952) (Vlaanderen, inf.) politieagent. Sinds de populaire teeveeserie ‘Flikken’ is het onder agenten zelf een geuzennaam geworden. Eind 2004 werd een dokter vrijgesproken voor smaad aan de politie. Tijdens een betoging van Stop USA gebruikte hij de benaming ‘flikken’ tegen de aanwezige gezagdragers. De Brusselse rechtbank oordeelde dat enkele essentiële criteria voor smaad niet aanwezig waren: de dokter zou niet de intentie gehad hebben om te beledigen en er was evenmin sprake van een boodschap gericht tot één persoon. In Gent (waar de serie ‘Flikken’ werd opgenomen) zou het al helemaal niet tot een proces gekomen zijn, zei de politiewoordvoerder van die stad. Volgens een volkse etymologie zou het woord een acroniem zijn van ‘Fédération légale des imbéciles claqués’ maar dat is larie. Flik is in ieder geval afgeleid van het Franse ‘flic’. Het is een vrij jong woord (pas in de 19de eeuw opgekomen). Rond 1828 kenden de Fransen de argotterm ‘flique’ voor commissaris; mogelijk een verbastering van het Duitse slangwoord ‘Flick’ (knaap) of van ‘Fliege’ (spion, verklikker). In die laatste betekenis zou het een afleiding kunnen zijn van het gelijkbeduidende Franse ‘mouche’. Er zijn evenwel etymologen die veronderstellen dat ‘flic’ is afgeleid van ‘flica’ (klappen), een variant van ‘flaquer’ (zweepslagen geven). Bargoense woorden hebben meestal een Jiddische oorsprong maar hier lijkt de Duitse herkomstaanduiding te verkiezen.

• Traag, als op stap achter een onzichtbare begrafenis, kwam een politie-agent aan. ‘Dag, flic,’ zei Isenborn. (Hugo Claus: De hondsdagen. 1952)
• Het is zo gek hier, als je toetert komt er een flic en die geeft je op je vermaak omdat je toetert... (Henri Knap: Rijdt u ook zo auto. 1953)
• Trouwens als jullie godverdomme niet hadden betoogd zou je geen schrik moeten hebben van de flikken! (Herman Brusselmans: Prachtige ogen. 1983)
• Jij denkt dus dat de flikken nog de methodes uit het Stenen Tijdperk toepassen. (Jef Geeraerts: Drugs. 1983)
• Een goeie flik is een dooie flik. (Gilbert Grauls: Dronken droom, verloren strand. 1992)
• De ikken hebben de moto gevonden, en ze wisten direct van wie hij was… (Herman Brusselmans: Het einde van mensen in 1967. 1999)
• Flik. zn.m.(v.) Fr. flic= (volkst.) politieagent, smeris. As ge de flikke nie noedeg hét, zèn ze gewoenlek da! (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• Vast staat wel dat flic voor het eerst in het geschreven Frans opduikt in 1828. Een term die gebezigd werd in prostitutiemilieus en die stond voor een politiecommissaris. Is er dan ooit een politie-commissaris met Duitse roots, ene Commissaire Flick, in Parijs actief geweest? Helaas, die heeft nooit bestaan. Flic als eponiem zou te gemakkelijk geweest zijn. Maar gaandeweg werd de term wel Algemeen Onbeschaafd Frans voor een eh... flik. Sommige Franse taalkundigen menen dat het scheldwoord een verbastering is van friquet, oud-Frans voor een undercover-agent. Een klikspaan, zeg maar. Anderen zeggen dan weer dat het een onomatopee is, een geluidsnabootsing. Flic zou een treffende imitatie zijn van het wrede klappen van de zweep bij wetsdienaars of cipiers. Nou moe. De meesten houden het er toch op dat flic de Franse uitspraak is van het Duitse Fliege. Hoezo 'vlieg'? Een Franse vlieg, een mouche dus, was criminele codetaal voor een spion, een onbetrouwbaar sujet. In die zin was flic wellicht een nog geheimere variant. (Het Belang van Limburg, 24/07/2001)
• Flikken met een fluo-vest over hun nachtblauwe uniform noteerden de nummerplaten van geparkeerde auto's in de buurt, in zijstraten en op invalswegen. (Stan Lauryssens : Wie vroeg sterft. 2007)
• De flikken trekken dag en nacht de wacht op voor zijn ziekenkamer maar Frans slaagt erin Ivan als dokter, maar dan wel een nog zonder diploma, te bezoeken en moed in te spreken. (Thomas Blommaert: Ik was nog nooit in Zelzate geweest. 2010)
• Die uniformen, daar werden wij als flik zot van. (Jeroen Olyslaegers: Wil. 2016)
• Ongedierte opruimen, dat lijkt me een gedroomde job voor een ex-flik, vooral met jouw temperament, nee? (Patrick Conrad: Diep in december. 2018)

4) (18e eeuw) (inf.) mannelijk geslachtsdeel.

• Ik voeg me by de Juffers, En speel eens met de flik al (d. i. als) waar ik dryvend beest. (J. Rosseau: Aran en Titus, of Wraak en Weerwraak, boertig berymt. 1716) (geciteerd in WNT)
• (Dr. C.G.N. De Vooys: Verzamelde taalkundige opstellen. Deel III. 1947) p. 229

5) (1932) (Barg.) taal. 'Gekke flik uitbrabbelen': vreemde taal spreken.

• (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1932)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)